Tekst Christel van der Meer

Een opengebroken kluis. Waardevolle spullen die daaruit zijn meegenomen. Op de plaats delict is een werkhandschoen achtergelaten. Op en in de handschoen wordt onder andere het DNA van Dave gevonden. Maar hij bezweert: ik heb niets met de inbraak te maken. Dat DNA moet er volgens hem op een andere manier op zijn gekomen. Spreekt hij de waarheid? Een onderzoek op activiteitniveau kan daar opheldering over geven. Strafrechtadvocaat Bas Janssen geeft samen met DNA-deskundige Bas Kokshoorn van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een cursus over DNA op activiteitniveau. “Het is heel belangrijk dat advocaten het DNA-onderzoek op activiteitniveau snappen en weten hoe ze dit moeten aanvragen.”

Bas Janssen strafrechtadvocaat. Foto: niche-opleidingen
Bas Kokshoorn DNA-deskundige NFI. Foto: HvA

DNA-onderzoek op het zogeheten bronniveau, van wíe is een DNA-spoor afkomstig,  is voor de meeste advocaten wel gesneden koek. “Op dat vlak is voor advocaten meestal weinig winst te behalen. DNA-onderzoek op bronniveau heeft vaak een zeer hoge bewijskracht waardoor het eigenlijk niet meer te betwisten is. Maar hóé het DNA ergens terecht is gekomen is dat wel. Ik vind het belangrijk dat advocaten snappen hoe dit werkt”, zegt Janssen die de lessen samen met deskundige Bas Kokshoorn aanbiedt. Janssen werkt nu vier jaar als strafrechtadvocaat, maar werkte daarvoor vijftien jaar als officier van justitie, waarvan zeven als forensisch officier.

Op de gevonden handschoen van de inbraak is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Dat betekent dat meerdere personen aan dat spoor hebben bijgedragen. “Tegenwoordig kunnen we steeds gevoeliger meten. Ook uit minuscule spoortjes halen we een DNA-profiel. Daardoor vinden we wel vaker complexe mengsels van DNA. Door heel geavanceerde statistische rekenmethoden kunnen we dat soort mengsels ook nog ontrafelen", legt Kokshoorn uit.  Waar we vroeger een bloeddruppel ter grootte van een gulden nodig hadden, is nu een onzichtbaar spoortje genoeg. Die profielen worden vergeleken met de profielen in de DNA-databank. Zit het profiel in die databank en is er sprake van een ‘match’? Dan heeft de politie een naam van een persoon en kan er vervolgonderzoek plaatsvinden.

Onderbuikgevoel

Of zit het toch anders? Als leek zal je misschien denken: je DNA is gevonden op een handschoen bij een inbraak, dan heb je er toch iets mee te maken. Maar die onderbuikgevoelens zijn niet altijd terecht. Zo zou Dave die handschoen inderdaad gedragen kúnnen hebben. Maar dat hij die ook bij de inbraak droeg, staat niet zomaar vast. Hij kan ze ook gedragen hebben bij het helpen verhuizen van een vriend. En als iemand anders diezelfde handschoen later aantrekt bij de overval, kan Daves DNA daar ook worden aangetroffen, zonder zelf ooit bij de kluis in de buurt te zijn geweest. 

Het verhaal van een verdachte, het ‘alternatieve scenario’ staat vaak haaks op het verhaal van het OM. Daarom is het belangrijk om de onderzoeksresultaten aan beide (strijdige) scenario’s te toetsen. “Dave had een goede verklaring waarom zijn DNA was gevonden in de handschoen, omdat hij die handschoen mogelijk eerder een keer had gedragen”, vertelt Janssen. “De uitleg van een verdachte is daarom erg belangrijk bij het opstellen van de hypothese”, zegt Kokshoorn. “Je wilt het verhaal van Openbaar Ministerie en het verhaal van de verdachte tegenover elkaar kunnen zetten om op die manier te onderzoeken bij welk verhaal de onderzoeksresultaten het beste passen. Het kan ook aanleiding geven voor aanvullend sporenonderzoek. Het is daarom verstandig als een raadsman aansluit bij een forensisch intake.” Hij ziet dat advocaten de laatste jaren steeds vaker bij zo’n intake aanhaken.

Marsmannetjes scenario

Dat betekent volgens strafrechtadvocaat Janssen overigens niet dat advocaten maar lukraak scenario’s moeten bedenken in een poging hun cliënt proberen vrij te pleiten. “Kom niet met een verhaal over dat iemand anders het bloed van je cliënt op de plaats delict heeft achtergelaten, als er bijvoorbeeld bloed is aangetroffen op scherven van een ingeslagen raam. Dat noem ik het marsmannetjes scenario. Dat is niet realistisch en flauwekul. Daarmee doe je je cliënt geen goed en gooi je je naam als advocaat ook te grabbel”, zegt hij stellig. Het is een van de tips die hij zijn cursisten graag wil meegeven.

Het NFI is een kennis- en expertisecentrum voor alle partijen in de strafrechtketen. Dus ook voor de advocatuur. “Er wordt weleens gezegd: het NFI werkt alleen voor het OM. Maar jullie zijn wel echt onafhankelijk”, zegt Janssen. “Toch kunnen advocaten nog niet zelf een onderzoek op activiteitniveau aanvragen. Dat moet altijd via de rechter-commissaris of een officier van justitie.” In de Regeling taken NFI is namelijk vastgelegd dat het NFI alleen forensisch zaakonderzoek mag verrichten voor het Openbaar Ministerie, de Rechtspraak, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en het ministerie van Justitie en Veiligheid. Kokshoorn snapt dat dat lastig kan zijn voor de advocatuur. “Daarom is het juist zo goed dat deze cursus voor advocaten beschikbaar is. Hoe beter zij snappen hoe het onderzoek op activiteitniveau werkt, hoe meer gedegen onderbouwd ze bij een rechter-commissaris of officier kunnen aandragen waarom zo’n onderzoek noodzakelijk is”, zegt hij.

Want dat dat onderzoek nodig is, bleek wel uit het verhaal van Dave en zijn DNA op de handschoen. In eerste aanleg veroordeelde de rechter hem. In hoger beroep sprak de raadsheer hem vervolgens vrij, omdat DNA op de handschoen het enige bewijs was. En dit ook nog eens een mengprofiel was op een verplaatsbaar object, namelijk de handschoen. “DNA is in sommige onderzoeken cruciaal, maar lang niet altijd zegt het aantreffen van DNA dat iemand ook de dader is. Nog niet iedereen is daar van doordrongen, maar met deze cursus willen bijdragen aan die bewustwording”, aldus Janssen.

Cursus DNA op activiteitniveau

  • Voorbeelden van zaken waarin het onderzoek leunt op biologische sporen, maar er een legitieme verklaring voor die sporen waren
  • Voorbeelden van verkeerd gestelde en goede hypotheses
  • Oefenen met het formuleren van hypothesen
  • Inbrengen casuïstiek uit eigen praktijk (geen lopende zaken)
  • Veel interactie, omdat de groep cursisten klein is
  • Ook andere juristen, van bijvoorbeeld ZM of OM zijn welkom
  • Meer informatie vind je hier