Tekst Meike Willebrands
Foto Paul Acda
Het Nederlands Forensisch Instituut doet forensisch onderzoek in opdracht van OM en politie. Toch is er ook een andere belangrijke procespartij binnen het strafrecht die met rapportages van het NFI te maken krijgt: de advocaat. Hoe kijkt de Roermondse strafrechtadvocaat Paul Acda naar het instituut, de rapportages en de samenwerking? Een interview.
Strafrechtadvocaat Paul Acda heeft een advocatenkantoor in Roermond en houdt zich daarnaast bezig met herzieningszaken. Juist in die zaken benadert hij regelmatig deskundigen van het NFI om zo op de hoogte te blijven van de nieuwste technieken en wetenschappelijke inzichten. Vaak is dat op het gebied van DNA, tegenwoordig verdiept de advocaat zich ook in cybercrime.
Verdiepen in DNA
Acda is een advocaat met kennis van de forensische wetenschap. Hij geeft al een aantal jaar samen met het NFI cursussen aan collega advocaten over DNA, biometrische sporen, maar ook op het gebied van pathologie en digitaal forensisch onderzoek. Onderwerpen waar advocaten het meest mee te maken krijgen.
Acda studeerde aan de Universiteit van Maastricht, waar nauwelijks college over forensische wetenschappen werd gegeven. Aandacht voor DNA als bewijs in strafzaken was er ook niet. Als hij na zijn afstuderen bij Knoops advocaten gaat werken, komt hij voor het eerst met herzieningszaken in aanraking, waar DNA als bewijs vaak een grote rol speelt. “Vanuit eigen interesse ben ik mij in DNA gaan verdiepen. Ik heb de neiging om dingen die ik niet weet tot op de bodem uit te zoeken en wilde de inhoud van rapporten goed begrijpen; onderzoeken wat ik nodig heb om een goede verdediging te kunnen voeren.”
De raadsman kijkt ‘met bewondering’ naar het NFI. Hij roemt de objectieve houding van het instituut dat toch organisatorisch onder het ministerie van Justitie en Veiligheid valt en als opdrachtgever vaak OM en politie heeft. “Ik zie dat het NFI steeds bijschaaft naar de rol die het heeft en goed op de eigen taak let”, laat Acda weten. “Ik vind, niet alleen als procespartij, maar ook als Nederlander dat je echt trots kunt zijn op het feit dat wij een gerenommeerd forensisch instituut hebben dat wereldwijd hoog staat aangeschreven. Puur om de kennis en vernieuwing die het instituut doorvoert en steeds naar een hoger niveau pusht.”
Lege kritiek
Hij spreekt dan ook van lege kritiek als collega advocaten het NFI en het OM ervan betichten ‘twee handen op dezelfde buik’ te zijn. Het idee dat NFI-rapportages gevoed zouden zijn door het OM gonst regelmatig binnen de advocatuur. Acda ziet dat anders. “Het is belangrijk dat een deskundige een eigen specialist is binnen een groter instituut. De deskundige bepaalt zelf wat te doen en hoe te rapporteren en is daar vervolgens ook zélf verantwoordelijk voor. Dat is sterk gedachtengoed van het NFI, ik zie dat in alle zaken wel terug.”
Niet alle advocaten delen die visie. Vaak krijgt de verdediging een rapport dat negatief uitpakt voor de cliënt. Zo werkt het systeem nu eenmaal, erkent Acda. “In de meeste gevallen is het onderzoek belastend. Dat betekent niet per se dat het NFI meegaat met de visie van het OM. Je kunt als advocaat niet zeggen dat je op voorhand al het NFI-rapport verwerpt, dat vind ik te kort door de bocht. Bovendien accepteren rechters dat niet meer.” Het gevolg daarvan is dat advocaten in hun verdediging met inhoudelijke argumenten op de proppen moeten komen om het NFI tegen te spreken. “Als je het dan over de inhoud hebt, wil een NFI-deskundige die discussie vast graag aangaan. Dan heb je een constructieve discussie. Het als advocaat bij voorbaat op de partijdigheid gooien, vind ik niet kunnen.”
Acda denkt wel dat het goed is dat de advocaat als procespartij eerder in beeld komt om niet achter de feiten aan te lopen. Bijvoorbeeld bij het zogeheten FIT-gesprek, de forensische intake. Een gesprek tussen de officier van justitie, politie en het NFI waarin wordt gekeken wat de mogelijkheden zijn voor forensisch onderzoek in een zaak. “Voor ons gebeurt dat volledig buiten beeld. Ik adviseer advocaten om bij die intake te gaan zitten als dat het verschil in hun zaak kan betekenen.” Advocaten kunnen via de rechter-commissaris een verzoek doen om bij het FIT-gesprek aanwezig te zijn, in de praktijk gebeurt dit echter weinig.
Alternatief scenario
Het risico waar Acda op wijst, is dat er een rapport tot stand komt waar het NFI veel werk in steekt terwijl de context niet goed is geschetst. “Stel dat het NFI gaat onderzoeken of er DNA van een verdachte is aangetroffen in een woning. Ik zou dan van tevoren al kunnen aangeven dat het NFI dat gaat vinden, omdat mijn cliënt daar bijvoorbeeld regelmatig op bezoek is geweest. Dat verandert de zaak. Ik breng ook context in de zaak, ik kan een alternatief scenario schetsen en duiding geven aan wat de politie gevonden heeft.” De advocaat zou bij het FIT-gesprek graag in gezamenlijkheid met het OM bekijken wat voor visie zij hebben op de zaak. Het NFI kan dan adviseren of het wel zinvol is om bepaald onderzoek te doen.
Het NFI werkt met hypotheses: een van het OM (die vaak in de richting van een verdachte wijst) en een alternatieve (tegenovergestelde) hypothese. Acda wil als advocaat betrokken worden in de vorming van die hypothese. “Ik wil dat graag zo vroeg mogelijk zodat ook ik de deskundige kan voeden met informatie. De deskundige hoeft niet te beslissen wat er met het NFI-rapport gebeurt in de zin van bewijs, dat is aan de rechter. Maar het is wel de deskundige die aan de hypothese-paren een bewijswaarde toekent.” Toch is de advocatuur in de praktijk meestal niet betrokken bij de vorming van de hypothesen, dat past ook niet altijd in de strategie van de verdediging, legt hij uit. Soms wacht een advocaat af waar het OM mee komt. Maar in sommige zaken kan een actieve houding dus een groot verschil maken, meent Acda.
Leesbaarheid rapporten
Hoe leesbaar de NFI-rapportages zijn, hangt volgens Acda af van het type onderzoek. Soms kunnen deskundigen alleen een waarschijnlijkheidsuitspraak doen over de bewijswaarde van hun onderzoek. De raadsman geeft aan dat het voor hem vaak niet helder is hoe het verschil wordt bepaald tussen ‘mogelijk’ en ‘waarschijnlijk’, of ‘waarschijnlijk’ en zeer ‘waarschijnlijk’. “Als het bewijs in de richting van mijn cliënt wijst, is die nuance heel belangrijk. Het verschil tussen mogelijke of waarschijnlijke betrokkenheid maakt zaken kapot of cliënten worden daarop veroordeeld. Meestal is er dan toch op zitting extra duiding van de deskundige nodig. ”
Toch ziet hij dat de leesbaarheid van DNA-rapporten een grote verbeterslag hebben doorgemaakt. Acda vindt wel dat deskundigen soms wat te gortig zijn met het gebruik van voetnoten. Voor advocaten is vaak niet duidelijk wat nou betrekking heeft op de specifieke strafzaak en wat algemene toelichtingen zijn. “Daar zie ik ruimte voor verbetering. Alle voetnoten roepen soms meer vragen op dan antwoorden.”
Gemiste kansen
Rechters begrijpen de rapporten beter dan advocaten, ziet Acda. Advocaten hebben de grootste achterstand. Vooral bij zijn cursus aan collega’s in de regio valt op dat ze zeer geringe kennis hebben van de basisbeginselen van DNA, terwijl ze wel grote zaken hebben gedaan waarin DNA een sleutelrol speelt. Advocaten weten vaak niet goed wat ze lezen. “Ik zie soms dat de verdediging door had kunnen vragen op forensisch bewijs in een zaak, maar dat dit door onvoldoende kennis niet is gebeurd. Dat zijn gemiste kansen voor de verdediging.”
Bij cybercrime ziet Acda dat rechters of officieren soms onvoldoende kennis van zaken hebben. Zij vertrouwen dan volledig op de uitkomst van het NFI-rapport. “De deskundige bepaalt dan voor een groot deel de uitkomst van zaak”, aldus Acda. “Toch weten deskundigen zelf vaak niet wat er met hun rapport op zitting is gebeurd, omdat zij onder tijdsdruk staan en de volgende zaak zich weer aandient. Dat vind ik jammer. Ik denk dat het goed is dat deskundigen volgen wat de rechter met hun rapport heeft gedaan. Die kan conclusies immers verkeerd interpreteren.”
Zinvolle vragen
De advocaat ziet het als zijn taak om scherp te zijn als er sprake is van subjectiviteit in een deskundigenoordeel die van invloed is op de zaak. “Ik wil weten hoe de deskundige denkt en wat de beslissende momenten zijn waarop hij zijn mening vormt. Hoe is die mening tot stand gekomen? Hoe is het gewaarborgd dat niet alleen die deskundig dat vindt, maar dat het ook door andere deskundigen gedragen wordt of bijvoorbeeld internationaal? Dat zijn zinvolle vragen voor een advocaat.”
Het werk van advocaten wordt steeds complexer door de voortrazende forensische wetenschap en nieuwe technieken. In een strafzaak krijgt een advocaat soms drie verschillende deskundigenrapporten van het NFI onder ogen waar geen speld tussen is te krijgen. “Dan kan een cliënt volhouden dat hij onschuldig is, maar de rechter zal dat anders zien. Ontkennen heeft dan weinig zin. Als advocaat verdedig ik mijn cliënt, anders dan het OM ga ik niet over waarheidsvinding. Toch ben ik niet de advocaat die mijn cliënt helpt verzinnen waarom zijn/haar DNA ergens is aangetroffen zodat hij/zij er misschien onderuit komt. Ik luister naar de verklaring en zal hem/haar op de opties wijzen. Ook zal ik het standpunt van mijn cliënt naar voren brengen, maar ik ga niet opdragen wat iemand moet zeggen. Dat is niet mijn stijl, dat vind ik niet zuiver.”
Dominant in regie
Afsluitend wil Acda meegeven dat deskundigen bij het NFI altijd scherp moeten zijn op de kerntaak die ze hebben. Ze zijn wetenschapper en hebben van iedereen de meeste wetenschap op hun eigen gebied. Deskundigen moeten er volgens hem voor waken dat zij niet beïnvloed worden door een advocaat, officier of rechter die een bepaalde uitkomst wil. Ze moeten ook beseffen met wat voor informatie ze van doen hebben. “Op het moment dat een deskundige merkt dat hij geen volledig beeld heeft, is het goed dat hij/zij meer informatie vraagt. Dus ook over de visie van de verdediging in een zaak. In mijn visie moet de deskundige dominant zijn in de regie.”