Tekst Menno Groenewegen
Foto NFI
“Als we als forensische keten écht willen innoveren zullen we dat als politie, OM en NFI gezamenlijk moeten doen”, stellen Annemieke de Vries (directeur Wetenschap en Techniek) en Gerard Stor (Kwartiermaker Innovatie en Kennisuitwisseling). Als het NFI innoveert en iets verandert, kan dat effect hebben op processen bij de politie en het OM. Daarom is het van belang om onderlinge afspraken te maken, zegt Stor. “De centrale vraag is dan vooral waar we moeten innoveren om het forensisch onderzoek naar het volgende niveau te brengen.” Het NFI wil dat zijn betrokkenheid reikt van de plaats delict tot in de rechtszaal. Dat betekent dat het werk en de innovatie zich dus niet alleen beperken tot de eigen laboratoriumomgeving.
Stor: "Denk aan nieuwe technieken en apparatuur, maar ook aan beter gebruik maken van elkaars informatie en data. Samen met politie en OM verzamelen we onvoorstelbaar veel data, daar kunnen we meer mee dan we tot nu toe deden. De DNA-succesmeter laat dat mooi zien, daar leren we voor het eerst gezamenlijk van onze data. Als politie, OM en NFI kunnen we over en weer goed gebruik maken van de informatie die in de organisaties beschikbaar is. Laten we dat delen. We kunnen met heel veel verschillende onderwerpen starten. Wat we als eerste oppakken, is een vraag die we samen met politie en OM moeten beantwoorden.”
Gerard Stor is in mei 2018 gestart als Kwartiermaker Innovatie en Kennisuitwisseling. In samenspraak met de ketenpartners is er een gedeeld beeld ontstaan waar we naartoe willen met innovatie. Door het voorwerk van Gerard Stor kan Annemieke de Vries als directeur Wetenschap en Techniek nu samen met politie en OM verder werken aan de uitvoering van een gezamenlijke ketenbrede innovatieagenda.
Zie ook 'Een jaar aan de slag als Kwartiermaker'.
Innovatie op de plaats delict
De politie wil zo vroeg mogelijk in hun onderzoek informatie verzamelen en analyseren om zo snel een verdachte in beeld te krijgen. “Mijn droombeeld is dat in de toekomst de plaats delict ook de laboratoriumomgeving wordt,” zegt Stor. “Je wil het liefst terplekke zoveel mogelijk meten in plaats van sporen weghalen voor onderzoek. Want alles wat je van de plaats delict afhaalt, verstoort ook meteen het sporenbeeld. Het is nu nog niet mogelijk om ‘het lab’ naar de plaats delict te brengen, maar we kunnen hier als keten wel een flink deel van onze innovatiekracht op richten.”
“Een wens van de politie is om sneller informatie van het NFI terug te krijgen voor hun strafrechtelijk onderzoek”, vult De Vries aan. “Die versnelling is zeker iets waar we binnen het NFI aan werken, kijk bijvoorbeeld naar de stappen die nu bij DNA-onderzoeken worden gezet. Maar als we enkel inzetten op het steeds sneller en meer informatie uit steeds meer sporen halen, lopen we als keten vast. In Nederland is nu al te weinig forensische capaciteit om al het werk gedaan te krijgen. We moeten volgens mij tegelijkertijd innovaties ontwikkelen om nog beter de meest kansrijke sporen te selecteren. Snel en eenvoudig informatie en resultaten kunnen uitwisselen is daarbij essentieel, dus we zullen als keten ook moeten inzetten op innovatie en het koppelen van onze informatiesystemen."
Op drie sporen innoveren
Het NFI is momenteel druk bezig om haar R&D en innovatie activiteiten op een andere, meer strategische en meerjarige manier in te richten. “We volgen drie sporen als het gaat om innovatie. Als eerste innoveren we samen met de keten en ontwikkelen daarbij bijvoorbeeld nieuwe methoden en technieken. We richten ons op thema's die we samen met de ketenpartners kiezen en prioriteren. Bij het tweede spoor optimaliseren we wat we nu al doen. En bij het derde spoor, dat we onlangs hebben toegevoegd, zijn we aan het kijken hoe we het multidisciplinair werken binnen het NFI verder kunnen verbeteren.”
NFI-medewerkers zoeken naar manieren waarop nog meer discipline-overstijgend samengewerkt kan worden. En hoe de kennis van collega’s uit andere deskundigheidsgebieden kan worden gebruikt in hun eigen onderzoeken. “Als er een organisatie is waarbij dit mogelijk moet zijn, is het wel bij het NFI”, aldus De Vries. “We hebben hier meer dan dertig deskundigheidsgebieden onder één dak. Een goudmijn aan mogelijkheden.”
Het is belangrijk om te weten wanneer welk spoor ergens is gekomen, zogeheten ‘datering’. Zo kun je bepalen of het spoor mogelijk gerelateerd is aan het delict. “Het is niet nodig dat elk deskundigheidsgebied zich bezighoudt met datering", aldus Stor. “We kunnen ook besluiten om dit alleen te doen voor een beperkt aantal gebieden. Als je daarmee in veel gevallen redelijk nauwgezet kunt bepalen wanneer een spoor daar gekomen is of wanneer iets is gebeurd, kan dat genoeg zijn. Dat soort oplossingen kunnen gevonden worden in de interdisciplinaire laag die we nu toegevoegd hebben aan onze eigen innovatieagenda. Op korte termijn gaan we met vertegenwoordigers vanuit alle deskundigheidsgebieden bij het NFI kijken op welke projecten en thema’s we onze krachten kunnen bundelen.”
Ruimte maken
Als het NFI meer wil aansluiten op ontwikkelingen en innovatie in de wereld om de organisatie heen, zal het instituut moeten bepalen welke thema’s belangrijk zijn voor het forensische veld én focus aan moeten brengen in de innovatieagenda. Er zijn al mooie innovaties en verbeteringen doorgevoerd de afgelopen decennia, maar tot nu toe is het nog teveel versnipperd, meent Stor. “Daarbij komt dat er hoge druk ligt op het doen van zaakonderzoek. En hoe paradoxaal het ook lijkt, juist dan is het van belang om ook ruimte te maken voor de R&D-kant van het werk om op de langere ruimte te creëren.”
De Vries beaamt ook dat er mooie ontwikkelingen in gang zijn gezet. "Toch moeten we meer richting geven. Door meer te focussen en meer samen te werken aan innovatie in multidisciplinaire teams kunnen we meer bereiken. Ik zie dat we nu soms nog te geïsoleerd aan innovatie werken. Bovendien kan ik me voorstellen dat deskundigen in die situatie een enorme druk voelen om het zaakonderzoek voorrang te geven en dat daardoor de innovatie afgeremd wordt."
Aansluiten op innovatiethema’s buiten
Ondanks de nieuwe NFI Innovatie-agenda, zullen de lopende initiatieven niet ineens allemaal terzijde worden geschoven. Toch is het nodig om het onderzoek meer te richten op de grotere vraagstukken; meerjarig, strategisch en thematisch. De Vries: “Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft zijn eigen Innovatieagenda, in de Topsectoren hebben ze innovatiethema’s geselecteerd en ook andere instituten zoals TNO, universiteiten en hogescholen benaderen ons om te kijken op welke thema’s we kunnen samenwerken. Als NFI wil je dan graag aansluiten op een thema dat je zelf ook belangrijk vindt.”
In het recente verleden werkte het NFI met een achttal innovatieprogramma’s. Dat klinkt als een thematische aanpak, maar die thema’s waren toen zo ruim geformuleerd dat er nauwelijks selectie en sturing kon plaatsvinden.
“Daar hebben we van geleerd”, geeft Stor aan. “We formuleren samen met politie en OM de thema’s nu strakker, dat geeft focus en dat maakt dat we op thema’s ook echt vooruitgang kunnen boeken. Samen kijken we straks ook naar de innovatievoorstellen en bepalen: Willen we, dit? Past het in de thema’? En willen we het nu meteen of willen we het later?”
Voor de NFI-eigen innovatie en doorontwikkeling is er een R&D denktank opgericht, waar vanuit de verschillende disciplines collega’s in zitten die meedenken over innovatie. Die hebben de opdracht om samen met de mensen van alle deskundigheidsgebieden te komen met onderwerpen waar een deel van de innovatiekracht van het NFI zich op zal richten. “Binnen het raamwerk dat we nu uitdenken, is nog voldoende ruimte voor medewerkers om met hun ideeën en initiatieven dit inhoudelijk verder vorm te geven. Via de vertegenwoordigers in de R&D denktank hebben mensen alle mogelijkheid om hun ideeën mee te geven", aldus De Vries.
Steeds professioneler
“Werken aan innovatie zal steeds professioneler moeten worden”, vindt De Vries. “Dat vraagt om duidelijke projectplannen met planningen, budgetten en duidelijk gestelde doelen. Daar gaan we op sturen en als het nodig is moeten we ook durven te besluiten om met projecten te stoppen als het onvoldoende oplevert. Op die manier maak je kennis en energie vrij die je op andere onderwerpen kunt richten.” De Vries vervolgt: “Alles wat we aan innovatie doen moet uiteindelijk óf het zaakonderzoek binnen het NFI beter maken óf via leerprogramma’s naar de politie of OM worden overgedragen zodat zij er in hun werk mee verder kunnen.”
Als het NFI straks een eigen meerjaren innovatieagenda heeft en een ketenbrede innovatieagenda, is het mogelijk om te kijken naar mogelijke samenwerking met andere partijen in de keten, maar ook met andere instanties, universiteiten en hoge scholen waar dezelfde thema’s spelen. “Die samenwerking is voor ons als NFI erg belangrijk om vernieuwend onderzoek te kunnen doen. Zeker op het gebied van Big Data en Artificial Intelligence hoeven we het niet allemaal zelf te verzinnen.”