Tekst Christel van der Meer
Niet ná elkaar, maar mét elkaar. Daar draait het om in het project labcentralisatie, waarbij meerdere deskundigheidsgebieden, zoals vingersporen, vezels en DNA, in één lab onderzoek doen aan hetzelfde bewijsstuk als een mes of stuk tape. “Zo kunnen we echt maatwerk leveren en de onderzoeksvraag van de politie en het Openbaar Ministerie sneller en efficiënter beantwoorden”, vertellen Dico van Meerten, teamleider bij Sporenonderzoek en Isolatie van de afdeling Biologische Sporen en Linda Koomen, vingersporendeskundige. Multidisciplinair werken is bovendien een belangrijke pijler binnen het NFI.
In de oude situatie was het zo dat de labmedewerkers van verschillende afdelingen na elkaar aan de slag gingen met een bewijsstuk, ook wel stuk van overtuiging (svo) genoemd. Dat kon efficiënter. Stel, de politie vindt een wapen en wil graag weten van wie daar allemaal sporen op te vinden zijn. Een paar jaar geleden was de afdeling DNA als eerste aan de beurt om dit te onderzoeken. “Die bemonsterde op een plek waarvan ze dachten en hoopten dat het voor de afdeling vingersporen geen kwaad kon”, vertelt Koomen. De labmedewerkers die de DNA-sporen veiligstellen, gebruiken namelijk producten die schadelijk zijn voor een vingerspoor. Het risico bestaat dan dat je het vingerspoor uitwist.
Als de labmedewerkers klaar waren met het wapen, pakten ze het weer in en ging het door naar Vingersporen. Daar kwam het vaak weer achteraan in de wachtrij te liggen. Dat was overigens geen onwil, vertelt Koomen. “Zo gaat dat gewoon. Je bent namelijk al met een ander onderzoek bezig en dat wil je eerst afronden.” Bij Vingersporen werd het svo opnieuw uitgepakt en onderzocht. Dat steeds in- en uitpakken is niet wenselijk.
Sporen verstoren
“Je loopt daarmee een risico dat je de sporen aantast”, zegt Dico van Meerten. Daardoor is ook niet meer te zeggen hoe een spoor op een svo terecht is gekomen. “We proberen juist steeds meer onderzoek op ‘activiteitniveau’ te doen. Dus niet alleen van wíe is dit DNA- of vingerspoor afkomstig, maar ook hóe is het daar terechtgekomen? Door het svo steeds in en uit te pakken, verstoor je het sporenbeeld en is het analyseren op activiteitniveau complexer”, legt hij uit.
Dat moest dus anders. Niet alleen vanwege het risico op schade aan de sporen, maar ook omdat het hele proces efficiënter en sneller kan. Daarnaast werkt het NFI, waar dat kan, ook intern steeds meer multidisciplinair samen. Daarom gaat een item, bijvoorbeeld een wapen of een stuk tape, nu naar één centraal lab waar vooronderzoekers van DNA en vingersporen sámen en tegelijkertijd kijken wat de juiste aanpak is om het item te onderzoeken. “Labcentralisatie is een klein stukje van de multidisciplinaire puzzel die moet leiden tot een betere aansluiting bij de vragen en de behoefte van de politie en het Openbaar Ministerie,” omschrijft Koomen.
“We bepalen wie wat gaat doen én in welke volgorde. Dus stel dat ik een mooi vingerspoor zie, dan meld ik dat en na overleg besluiten we dan dat ik daar vast mee aan de slag ga”, zegt Koomen “Als DNA zou beginnen dan is er een kans dat ze dat mooie vingerspoor wegpoetsen met hun wattenstaafje.” Maar dit proces gaat nu dus altijd in overleg. DNA hoeft niet meer zelf die inschatting te maken. “Komen we er niet uit, dan vragen we de politie of het OM wat zij willen.”
Vingersporen en DNA als katalysator
Het multidisciplinair werken is nu vooral een samenwerking tussen deskundigen en onderzoekers van de afdelingen DNA en Vingersporen. “DNA en Vingersporen zijn een goed huwelijk, dat is het goede voorbeeld. Dat moet de katalysator zijn voor de samenwerking met andere afdelingen”, hoopt Van Meerten. Koomen en hij willen dat zo veel mogelijk disciplines van het NFI aansluiten bij de labcentralisatie.
“We zetten nu eerst in op Vezels. Als Vezelonderzoeken zich aansluit bij de labcentralisatie, zijn dit de drie afdelingen die nu ook al het vaakst disciplinair werken”, stelt Koomen. Als het aan haar ligt, volgen daarna snel nog meer afdelingen. “Komt er een wapen binnen, dan wil je ook graag iemand van Schotresten in het lab erbij hebben. Krijgen we een handgranaat, dan wil je dat iemand van Explosieven aansluit. En als er weefsel of bot aan een mes zit, is het goed dat we daar ook een expert voor naar het lab kunnen halen.”
Minder eigen eilandjes
Door met verschillende disciplines samen te werken, gaat het proces niet alleen sneller, je creëert ook meer begrip voor elkaars werk. En je kijkt ook met een bredere blik naar een binnengebracht item, merkt Koomen. “Laatst onderzochten we bijvoorbeeld stukken tape. Daarbij viel onze blik op gele vezels, waarschijnlijk afkomstig van schoonmaakdoekjes. De aanvrager had niet gevraagd om de tape ook op vezels te onderzoeken. We belden toch maar even met de collega’s van Vezels met de vraag om te komen kijken. Daarop zijn zij langsgekomen voor verder onderzoek”, vertelt Koomen.
Door multidisciplinair te werken in een gecentraliseerd lab gaat het minder om de eigen eilandjes en meer om het belang van de zaak. “Je kijkt niet meer enkel naar een item vanuit jouw eigen onderzoeksveld, maar juist vanuit het grotere plaatje en wat je kan bijdragen aan de zaak”, stelt Koomen. Het item en de onderzoeksvraag zijn dus leidend. Koomen: “Je ziet dat multidisciplinair werken van meerwaarde is bij het bijdragen aan de oplossing. De zaak tot een goed einde brengen, is wat iedere NFI’er wil. Dat is de gemene deler. Dus vanuit die gedachte moeten we labcentralisatie verder uitbouwen.”
Geen andere voorbeelden
De labcentralisatie loopt sinds 2019 en twee labs zijn nu zo ingericht om er multidisciplinair te werken. Voorbeelden van andere labcentralisaties in Europa zijn er niet. “We doen nu vooral wat we denken dat goed is”, zegt Van Meerten. Binnen ons eigen land liggen er volgens hem zeker ook kansen om samen te werken met de politie. “Misschien moeten we hier samen onderzoeken wat er op dat vlak verder nodig is”, zegt hij.
Corona maakt het nu lastig om snelle vooruitgang te boeken binnen het project. “Je wilt met elkaar stappen maken, maar dat is nu moeilijk”, zegt Koomen. Graag zou ze zien dat de labs nog verder ingericht worden. “Zoals een verstelbare tafel. Nu kan je niet achter de tafel zitten om bijvoorbeeld langere tijd naar een mes te kijken”, legt ze uit.
De komende tijd blijft het schaven aan de optimalisatie van de labcentralisatie. “We zijn op de goede weg, maar het kan soepeler en nog meer gestroomlijnd. Mijn ideaalbeeld zou zijn dat het NFI ooit over een labstraat beschikt voor multidisciplinaire onderzoeken waar dan één eindrapport uitkomt. En dat dit alles als een geoliede machine met elkaar samenwerkt”, schetst Van Meerten.