Tekst Meike Willebrands
Forensisch adviseur Charles van der Heide probeerde na de ramp met vlucht MH17 overzicht te houden te midden van de hectiek en het verdriet. Hij hield onder meer in de gaten of het NFI wel de juiste onderzoeken uitvoerde en hij zorgde ervoor dat zijn collega’s soms even op adem konden komen. “Mocht er ooit weer een vergelijkbare ramp plaatsvinden, dan ben ik er voorstander van om het opnieuw zo in te richten.”
Charles van der Heide is net als velen anderen op vakantie als hij hoort van de ramp. Al snel krijgt hij een telefoontje: het NFI staat een grote klus te wachten. Welke rol het instituut bij de identificatie van de slachtoffers precies zou gaan spelen, was nog niet helder. Als hij terugkeert van zijn vakantie ontstaan de eerste contouren van een plan van aanpak.
Een aantal dagen na de ramp beginnen de voorbereidingen om alle slachtoffers naar Nederland te krijgen. Die gaan voor identificatie naar de kazerne in Hilversum. Het NFI is daar aanwezig om het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) te ondersteunen bij het identificatieproces. In “de kapel” waren drie "straten" voor de identificatie van de slachtoffers ingericht en één straat speciaal voor het strafrechtelijk onderzoek, vertelt Van der Heide. “Omdat steeds meer bekend werd over de mogelijke oorzaak van de ramp, kwam ook het strafrechtelijk onderzoek om de hoek kijken.”
Bewijs verzamelen
Bewijs verzamelen voor het strafrechtelijk onderzoek kan maar één keer goed gebeuren. Daar was de forensisch adviseur goed van doordrongen. Uniek aan deze zaak is dan ook de opzet van de triage. “We hebben gezorgd voor röntgenapparatuur en scanapparaten die lichaamsvreemde deeltjes in de lichamen van de slachtoffers kunnen detecteren”, legt hij uit. “Als die erin zaten, gingen de lichamen rechtsaf de forensische straat in om het metaal uit de lichamen te halen. De lichamen zonder die deeltjes gingen meteen linksaf voor de identificatie.”
Van der Heide herinnert zich lange, warme dagen vol heftige beelden. “Ik kan die nog haarscherp terughalen. Zoals bodybags waar resten van meerdere personen in zaten. Ook kinderen.” Hij benadrukt hoe respectvol de onderzoekers met de slachtoffers zijn omgegaan. Iets wat hij met eigen ogen heeft kunnen zien en wat diepe indruk heeft achtergelaten.
Hoewel een ramp van deze omvang voor iedereen nieuw was, heeft Van der Heide wel vaker met identificatiewerk te maken gehad. Bijvoorbeeld in Rwanda, waar hij onderzoek deed aan slachtoffers van de genocide. “Massaal leed is niet nieuw voor me”, laat hij weten. “Toch was de impact van een stoet met zoveel lijkwagens die maar bleven komen gigantisch. En dan nog de grote belangstelling van de mensenmassa’s langs de weg. Ik probeerde me daarvoor af te sluiten, maar dat was onmogelijk.”
Op adem komen
De forensisch adviseur had als taak om in de gaten te houden of het NFI wel de juiste onderzoeken uitvoerde. Waar nodig werd de onderzoeksvraag bijgesteld. Verder keek hij of ze de juiste informatie binnenkregen en of de juiste mensen op de juiste plekken waren. Maar een belangrijk deel van zijn werk was ook ‘gewoon logistiek geregel’. Hij maakte roosters, regelde transport voor collega’s en zorgde voor toegangspasjes voor de onderzoekslocaties.
Daarnaast plande hij regelmatig momenten in om collega’s op adem te laten komen. “Je moet het zien als een doorlopende sectie. Er kwamen steeds nieuwe slachtoffers binnen. De onderzoekers moesten soms even afstand nemen, het gesprek met elkaar aangaan en terugkijken op de dag.” Deze gesprekken waren ook van belang om te overzien wat het onderzoek opleverde aan lichaamsvreemde deeltjes en wat voor vervolgonderzoek dat vereiste.
Brokstukken vliegtuig
Na tien dagen zat het werk in Hilversum erop en ging het werk van Van der Heide naadloos over naar Gilze-Rijen, voor het onderzoek aan de vliegtuigbrokstukken. Samen met de JIT-landen en de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) is daar onderzoek aan verricht. Ook daar vervulde Van der Heide een coördinerende rol. “Een belangrijke vraag in Gilze was hoe de enorme berg brokstukken verwerkt kon worden. Die waren met maar liefst zeventien vrachtwagens binnengekomen. Ook is gekeken welke brokstukken als bewijs zouden kunnen dienen.” Uiteindelijk is een indrukwekkende reconstructie van het ramptoestel gemaakt waar je de impact van de raket bij de cockpit in een oogopslag kon zien.
Van der Heide kijkt met ingetogen trots terug op het werk dat is verricht. “Mocht er ooit weer een vergelijkbare ramp plaatsvinden, dan ben ik er voorstander van om het opnieuw zo in te richten”, vertelt hij. “De ervaring leert dat identificatieonderzoek op de locatie zelf, zeker in het buitenland, lastig kan zijn. Bij diverse identificatieonderzoeken in het verleden, zoals in Libië en Rwanda, werkten we in een onrustige omgeving en onder toeziend oog van strenge beveiligers. Bij deze crash, in oorlogsgebied in Oekraïne, was het simpelweg onmogelijk om ter plaatse onderzoek te verrichten.”
Omdat de slachtoffers en al het onderzoeksmateriaal naar Nederland zijn gekomen, konden de onderzoekers goed georganiseerd hun werk doen. Dat heeft volgens Van der Heide gezorgd voor een bijzondere, zeer persoonlijke samenwerking tussen onderzoekers van politie, OVV en deskundigen uit diverse landen. “Ik ben ook defensie zeer dankbaar voor de samenwerking. De onderzoeken in Hilversum en Gilze vonden plaats op defensieterrein. Wij waren daar maanden achterelkaar te gast en er is geweldig voor ons verzorgd.”
Persoonlijke aandacht
Veel onderzoekers werkten van vroeg in de ochtend tot laat in de avond. Ook in de eerste weekenden gingen zij door. Van der Heide bouwde een stuwmeer aan overuren op in slechts enkele maanden tijd. “In de auto terug naar huis belde ik non-stop om nog dingen te regelen. Thuis sliep ik een paar uur, om de volgende dag alweer vroeg bellend in de auto te zitten. Regelmatig belde ik ook mijn collega’s in de kazerne om hen wat persoonlijke aandacht te geven.”
Die aandacht voor elkaar was nodig, zeker gezien de aard van het werk. Een beeld staat bij Van der Heide voorgoed op zijn netvlies: een van de slachtoffers, een jong slachtoffer, had hij op televisie gezien. Precies die persoon kwam uit een bodybag in Hilversum waar hij bij was. “Hij was nog goed herkenbaar. Ik kan dat beeld nog altijd oproepen.” De forensisch adviseur is van mening dat onderzoekers dit soort rampen niet te vaak moeten meemaken. “De beelden keren terug, die schud je niet meer van je af. Dat mogen er niet te veel worden.”
Slachtoffers krijgen gezicht
Als forensisch onderzoeker moet je daarom zo veel mogelijk wegblijven van emotie, meent hij. “Anders kun je dit werk niet doen. Ik heb geprobeerd om de menselijke resten en brokstukken als objecten te zien. Toch kregen de slachtoffers ook voor mij een gezicht. In de media, in documentaires, en dan komen de emoties.”
Het teamwerk dat is verzet, zal hem het meest bijblijven. Het gemak waarmee de forensisch coördinator iedereen bereid heeft gekregen om bij te dragen. Nooit heeft hij bij zijn collega’s hoeven aandringen. Mensen wilden helpen, boden overal handjes. Van der Heide heeft ondanks het intense verdriet dat deze zaak tekent, genoten van zijn rol. “Allereerst is het bijzonder dat je dit voor de nabestaanden hebt kunnen doen. Maar dit was ook voor het NFI en de collega’s uniek. We waren nog nooit zo massaal in contact geweest met menselijk leed. Dat heeft ons dicht bij elkaar gebracht.”