Tekst Ruben Murk

De Europese landen spraken in 2011 al de intentie uit om forensische sporen en kennis beter met elkaar te delen. Minister Ard van der Steur (Veiligheid en Justitie) nam dit jaar het initiatief om in Europees verband verdere afspraken te maken. Mijntje Aarts maakte het van dichtbij mee.

"Dat betekent dat de lidstaten de komende jaren meer informatie, kennis en kunde gaan delen met als doel dat er uiteindelijk meer samengewerkt wordt op forensisch gebied.”

Jarenlang werkte Aarts als DNA-deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), maar vorig jaar maakte zij de (tijdelijke) overstap naar het ministerie van Veiligheid en Justitie. Met haar collega Alain Renier hield zij zich bezig met het op papier zetten van de ambities, zogenoemde raadsconclusies. Geen gemakkelijke taak als uiteindelijk 28 landen – met allemaal hun eigen ambities – zich daar achter moeten scharen.

“De Justitie- en Binnenlandse Zaken Raad heeft uiteindelijk in juni de raadsconclusies aangenomen. Dat betekent dat de lidstaten de komende jaren meer informatie, kennis en kunde gaan delen met als doel dat er uiteindelijk meer samengewerkt wordt op forensisch gebied”, zegt Aarts hierover.

Nederland was de eerste helft van 2016 voorzitter van de Europese Unie. De minister van Veiligheid en Justitie besloot dat het verder ontwikkelen van de zogenoemde Europese Forensische Ruimte een van de prioriteiten van het voorzitterschap moest worden.

In dat kader vond in Amsterdam de conferentie European Forensic Science Area 2020: the way forward plaats. Belangrijkste inzet daarbij was de betere uitwisseling van forensische sporen en kennis. “Het streven is dat de kwaliteit van het onderzoek overal op voldoende niveau is, want dan is het gemakkelijker om sporen uit te wisselen”, legt Aarts uit.

Ambities wel haalbaar?

De eerste taak van Aarts en Renier was het in kaart brengen welke doelstellingen haalbaar waren en welke niet. “We hebben daarom een vragenlijst opgesteld en deze aan alle lidstaten gestuurd. Er bleek op enkele punten weerstand te zijn, maar er waren ook meerdere positieve reacties. De antwoorden waren zeer bruikbaar om de haalbaarheid van doelstellingen te toetsen.”

De minister besloot het onderwerp met zijn Europese collega-ministers begin 2016 tijdens de informele Justitie- en Binnenlandse Zaken Raad te bespreken. “Tijdens die informele bijeenkomst gaven de ministers aan dat zij de Europese forensische ruimte, zoals het project wordt genoemd, nog steeds prioriteit wilden geven en dat de door Nederland voorgestelde route op steun kon rekenen. Dat gaf het onderwerp een extra stimulans.”

“Het lobbywerk achter de schermen heb ik deels zelf gedaan. Uiteindelijk moest het voor iedereen een aanvaardbaar en realistisch plan zijn.”

Nieuwe afspraken

Het team ging daarom aan de slag met het op papier zetten van nieuwe raadsconclusies en maakte daarvoor gebruik van de antwoorden op de vragenlijst en ook de uitkomst van de bespreking tijdens de informele Justitie- en Binnenlandse Zaken Raad. “Het lobbywerk achter de schermen heb ik deels zelf gedaan. Uiteindelijk moest het voor iedereen een aanvaardbaar en realistisch plan zijn.”

In de raadsconclusies – die dus afgelopen juni werden aangenomen – staan zes actiepunten opgenomen. Zo komen er meer ‘best practice manuals’, handleidingen hoe sporen het beste kunnen worden veiliggesteld, onderzocht en geïnterpreteerd. Ook gaan landen zich inspannen om informatie uit forensische databanken zoveel als mogelijk met elkaar te delen en komen er trainingen voor politiemensen en mensen uit de strafrechtketen.

Aarts: “De komende jaren moet het actieplan worden uitgevoerd. Onder meer ENFSI (het Europese netwerk van forensische laboratoria, red.) gaat hierin een belangrijke rol spelen. Natuurlijk zal ook Nederland een actieve rol blijven spelen in de uitvoering van het Actieplan.”