Tekst Ruben Murk

Het was jarenlang een groot raadsel. Wie was de man die in de omgeving van Utrecht vrouwen van hun fiets trok en hen misbruikte? Enkele maanden na de veroordeling van de Utrechtse serieverkrachter, zendt de VPRO op maandag 29 mei om 20.25 uur de documentaire ‘De jacht op de match’ uit.

"Het is één van die zaken waarvan je wilt dat-ie voor je pensioen is opgelost.”

Ook het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) werkte aan deze documentaire mee. Het geeft een inkijkje in het werk dat onderzoekers van het NFI verrichtten om de zaak op te lossen.

Een van hen is forensisch DNA-deskundige Ate Kloosterman. Hij werkt al sinds 1979 bij het NFI en gaat aan het einde van dit jaar met pensioen. Kloosterman kreeg halverwege de jaren negentig voor het eerst de zaak van de Utrechtse serieverkrachter onder ogen. “Het is één van die zaken waarvan je wilt dat-ie voor je pensioen is opgelost.”

Het gerechtshof  in Arnhem veroordeelde Gerard T., die in 2014 werd opgepakt, in februari van dit jaar in hoger beroep tot 16 jaar cel.

DNA-onderzoek nam enorme vlucht

In 1995 deed Kloosterman voor het eerst onderzoek in de zaak. Dat DNA-onderzoek stond toen nog in de kinderschoenen, want in 1989 voerde het Gerechtelijk Laboratorium, de voorloper van het NFI, voor het eerst DNA-onderzoek in strafzaken uit. Zo bestond bijvoorbeeld de DNA-databank voor strafzaken nog niet en werkten op de afdeling biologie circa 8 a 9 mensen. Tegenwoordig bestaat de afdeling uit meer dan 100 medewerkers.

“We hadden toen veel DNA van sporen zoals bloedvlekken of sperma nodig om DNA uit veilig te stellen. En DNA-profielen bevatten destijds veel minder merkers die we konden vergelijken. Desondanks waren de profielen uit die tijd goed genoeg om vast te kunnen stellen dat we hier naar alle waarschijnlijkheud met een serieverkrachter hadden te maken: de DNA-profielen van de sporen bij verschillende slachtoffers matchten.  Hoewel drie verkrachtingszaken (uit 1995 en 1996) aan elkaar worden gekoppeld leverde het onderzoek leverde geen verdachte op.

"We vergeleken in die periode ook sporen uit andere zedenzaken met de drie sporen. Uit heel het land. Maar dat leverde geen match op”

Nieuw spoor gelinkt aan oude zaken

Kloosterman: “De zaak zorgde voor veel werk. Er kwamen DNA-profielen van verdachten langs, maar ook van mensen die vrijwillig meewerkten. Zij wilden zichzelf laten uitsluiten als dader.” Hoeveel onderzoeken Kloosterman en zijn collega’s precies deden, weet hij niet. “Maar het zijn er zeker honderden geweest.”

Enkele jaren lijkt de Utrechtse serieverkrachter niet toe te slaan, want nieuwe aangiften of meldingen blijven uit. “Het DNA-profiel van een spoor van een verkrachting in 2001, matchte met de DNA-profielen van de sporen van de verkrachtingszaken van halverwege de jaren negentig. We vergeleken in die periode ook sporen uit andere zedenzaken met de drie sporen. Uit heel het land. Maar dat leverde geen match op”, vertelt Kloosterman.

“Als je zo match ziet, denk je wel even: hebbes! Daarna hebben we alle informatie nog een keer geverifieerd, omdat je wilt voorkomen dat je een foute match meldt."

Na jaren toch een match

De zaak verdwijnt langzaam weer uit de media, maar achter de schermen blijft de zaak onder de aandacht. Zo maken nieuwe technieken betere vergelijkingen mogelijk en dus worden de profielen opgewaardeerd. In de zomer van 2014 komt er een grote doorbraak. Kloosterman herinnert zich de match in de DNA-databank voor strafzaken nog goed.  “Dat was kort voor de ramp met MH17.”

Hij vervolgt: “Als je zo match ziet, denk je wel even: hebbes! Daarna hebben we alle informatie nog een keer geverifieerd, omdat je wilt voorkomen dat je een foute match meldt. Daarna zijn politie en OM op de hoogte gebracht. Nee, je stuurt dan niet alleen een rapportje. Vanuit het NFI is er gebeld om hen goed voor te bereiden.”

Fietsendiefstal

Gerard T. loopt tegen de lamp als hij DNA moet afstaan als hij is veroordeeld voor een fietsendiefstal. Zijn DNA komt overeen met het DNA van de sporen die in de databank zijn opgenomen. “Er is nog gekeken of er nog onderzoeksmogelijkheden waren in andere onopgeloste zaken uit de regio Utrecht. Halverwege de jaren negentig had je relatief veel DNA nodig om een profiel te maken. Tegenwoordig hebben we aan minuscuul spoor- bijvoorbeeld een greepspoor – voldoende.”

Dit heeft echter niet geleid tot nieuwe aanknopingspunten.