Tekst Menno Groenewegen
In juli 2016 stond in @NFI het artikel ‘Verraden houding en motoriek een verdachte?’ Daarin werd aan het einde vastgesteld dat identificatie op basis van camerabeelden van motorische, houding- en postuurkenmerken nog steeds zeer complex is. En dat meer onderzoek naar dit onderwerp belangrijk is om tot een grotere bewijskracht te komen.
Nina van Mastrigt (25 jaar, MSc. Bewegingswetenschappen) en Kevin Celie (23 jaar, BSc. Forensisch Onderzoek) kregen het verzoek om een vervolgstudie te doen in opdracht van digitaal forensisch wetenschapper Zeno Geradts.
“Wat is de wetenschappelijke basis voor forensische ganganalyse, en zou het NFI meer aandacht aan dit onderzoeksgebied moeten schenken?”, vat Van Mastrigt het doel van hun onderzoek samen. “Er is al wel veel klinisch onderzoek gedaan naar bewegen maar nog weinig forensisch onderzoek, waarbij vooral gekeken wordt naar de biometrische kenmerken.”
Samenbrengen wat er al is
“In de praktijk is op dit moment de bewijskracht van camerabeelden waar mensen onherkenbaar op voorbij lopen, nog niet heel groot. Het is meer aanvullend bewijs dan dat je een verdachte enkel op basis van dergelijke beelden zou kunnen veroordelen of vrijpleiten.” In hun onderzoek hebben ze samengebracht wat er al aan wetenschappelijk onderzoek op het gebied van forensische ganganalyse is gedaan, welke ontwikkelingen op dit gebied spelen en hoe goed het te gebruiken is in de forensische praktijk.
Denemarken, Groot Brittannië en Nederland
“Uit ons onderzoek kwam naar voren dat het wetenschappelijk onderzoek met een forensische insteek met name in Denemarken, Groot Brittannië en Nederland wordt gedaan”, vult Celie aan. "Verder werd in het onderzoek duidelijk dat forensisch bewegingsonderzoek ook in Canada en Australië in de praktijk wordt gebruikt."
“Om de bewijswaarde te vergroten zal forensische ganganalyse in de praktijk meer objectiveerbaar en herhaalbaar moeten worden. Daar is eigenlijk een databank voor nodig met daarin allerlei bewegingskenmerken en hoe uniek die kenmerken zijn in de Nederlandse populatie”, legt Van Mastrigt uit. “Pas dan kun je stevigere uitspraken doen over hoe waarschijnlijk het is dat de verdachte op de camerabeelden ook daadwerkelijk de dader is.”
Verbaasd over stelligheid
“Het onderzoek in de praktijk gebeurt nu vaak via een zogenoemd observer based methode, waarbij één of meerdere deskundigen op basis van camerabeelden bewegingskenmerken scoren en een vergelijking uitvoeren tussen beelden van de dader en de verdachte(n)”, vervolgt Van Mastrigt.
“Voorbeelden van loopkenmerken zijn het hebben van X- of O-benen, het naar binnen of naar buiten plaatsen van de voeten en de mate van symmetrie. Je kunt je wel afvragen hoe valide dergelijke vergelijkingen zijn zonder een meer wetenschappelijke onderbouwing.”
Van Mastrigt en Celie hebben zich soms verbaasd over de waarde die in sommige landen aan het gebruik van camerabeelden wordt gehecht. “En over de stelligheid waarmee sommige deskundigen in andere landen in de rechtbank zeggen dat de verdachte inderdaad de dader is op basis van alleen ganganalyse.”
Vergelijkingsmateriaal nodig
Om camerabeelden van een dader te kunnen koppelen aan een verdachte zijn ook beelden van de verdachte nodig. “Als er geen referentieopnamen van de verdachte zijn, kan ervoor gekozen worden om die, op een voor de verdachte onopvallende manier, te maken. Dat kan zijn van de wandeling door de gang naar de verhoorkamer of van de auto naar de balie van het politiebureau.”
Aanvullen van deskundige oordeel
Meer dan in Nederland is men in het Verenigd Koninkrijk bezig met het ontwikkelen van software die de vergelijking tussen camerabeelden uitvoert, zonder dat hierbij menselijke waarneming aan te pas komt. “Dit zou in de toekomst het oordeel van deskundigen kunnen gaan aanvullen”, neemt Celie het stokje over. “De Rijksuniversiteit Groningen is software aan het ontwikkelen (Gait Observe Measurement Instrument, GOMI), die het NFI in de toekomst mogelijk kan gebruiken. Observanten scoren vanuit allerlei verschillende aanzichten loopkenmerken van een avatar, waardoor duidelijk wordt welke kenmerken te zien zijn vanuit welk aanzicht.”
Deze kennis kan door de politie gebruikt worden om te bepalen voor welke beelden het zinvol is om die in te sturen voor nader onderzoek.
Samenwerking Rijksuniversiteit Groningen
Het NFI zet op dit moment nog niet heel zwaar in op de ontwikkeling van dit deskundigheidsgebied binnen de eigen organisatie, maar het blijft de wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet volgen, onder andere via de samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen.