Tekst Ruben Murk

Bewakingscamera’s leggen regelmatig misdrijven of vermeende verdachten vast. Maar hoe goed zijn deze personen te onderscheiden op basis van motorische, postuur- of houdingskenmerken? En kan dit als doorslaggevend bewijs dienen in de rechtszaal? Student Kevin Celie onderzocht het in de afgelopen maanden op het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

De opdracht was simpel: loop een aantal keer heen en weer.

Celie is student Forensisch Onderzoek aan de Hogeschool van Amsterdam en voerde zijn onderzoek uit onder leiding van forensisch onderzoeker Zeno Geradts. “Gemaakte opnamen worden vaak naar het NFI gestuurd waar de beelden worden onderzocht”, schetst Celie. “Als het gezicht van de verdachte is bedekt of slecht zichtbaar is, wordt het herkennen van een verdachte lastiger.”

In die gevallen kunnen forensisch onderzoekers de motoriek (gait) en het postuur en de houding (posture) analyseren. “Deze zogenoemde gait- en posture-analyse wordt nu nog vooral gebruikt als ondersteunend bewijsmateriaal, maar het idee is om dit uiteindelijk als doorslaggevend bewijs te kunnen inzetten”, legt Celie het doel van zijn onderzoek uit. “Veel onderzoek naar de betrouwbaarheid hiervan is in een experimentele setting uitgevoerd. Het doel van mijn onderzoek was om dit in een veel meer praktijkgerichte omgeving te doen.”

Proefpersonen gezocht

In totaal werkten 27 NFI-medewerkers mee. De opdracht voor hen was simpel: loop een aantal keer een afstand van circa 8 meter heen en weer terug. Een bewakingssysteem met drie zoomcamera’s en drie fisheyecamera’s (voor een panorama-opname) legden het lopen vast.

“Bij meer experimentele onderzoeksopstellingen krijgen de deelnemers bijvoorbeeld markeringen op hun lichaam”, geeft Celie aan. “Dat heb ik in mijn praktijkgerichte setting niet gedaan. De deelnemers hadden gewoon hun eigen spijkerbroek en schoenen aan. Alleen mochten ze geen pumps of hakken dragen, omdat die de onderzochte kenmerken konden beïnvloeden. "Verder heb ik gekozen voor twee realistische cameraposities, vier ideale cameraposities en niet-gecontroleerde lichtomstandigheden."

Bij het onderzoek analyseerde Celie verschillende gait- en posturekenmerken zoals de staplengte, -frequentie en wijdte, loopsnelheid en de mate waarin de armen uitzwaaiden. Ook keek hij naar het postuur en de lengte van onder meer armen en benen en de houding van de proefpersonen. “Bijvoorbeeld of iemand met een gebogen hoofd loopt en wat de houding is van de benen of de voeten.”

“Er zit veel variatie in de manier waarin mensen hun voeten plaatsen."

Analyse

Volgens Celie ontbreekt het momenteel nog aan goede analysesoftware. “Het analyseren van de beelden blijft daarom mensenwerk. Daarom heb ik veertien mensen de beelden laten bekijken en hen een gait- en posture-analyse laten uitvoeren Daarvoor moesten zij een enquête invullen. Onder hen zaten ook beeldonderzoekers van het NFI.”

Celie stelt in zijn onderzoek dat vooral houdingskenmerken van verdachten die op beeld zijn vastgelegd, geschikt zijn voor de herkenning van personen. “Wat heel erg opviel, is dat er veel variatie zit in de manier waarin mensen hun voeten plaatsen tijdens het lopen. Maar ook bijvoorbeeld stapwijdte en de mate waarin de armen uitzwaaien blijken goed bruikbaar voor herkenning.”

Toch is een echte identificatie nog lastig, stelt Celie. “Identificatie op basis van motorische, houding-, postuurkenmerken is afhankelijk van zeer veel interne en externe variabelen, zoals bijvoorbeeld de lengte en massa van de opgenomen persoon. Daarom is identificatie aan de hand hiervan nog steeds zeer complex. Meer onderzoek naar dit onderwerp is belangrijk.”