Tekst Meike Willebrands
Foto Portretten Josje Deekens
De politie probeert bij schietincidenten te achterhalen wat zich op een plaats delict heeft afgespeeld. Wie heeft er geschoten? Vanuit welke richting? Hoe is de kogel afgeweken van zijn baan, nadat die door een lichaam is gegaan? Om onderbouwd een antwoord te kunnen geven op dit soort complexe vragen van de politie, voeren deskundigen schietproeven uit op de schietbaan in het NFI-gebouw.
Wapendeskundige Wim Kerkhoff haalt zijn kennis over het gedrag van kogels uit literatuur, uit ervaringen in echte zaken, maar bij voorkeur haalt hij informatie uit experimenten die hij zelf uitvoert. “Dan weet je precies wat de omstandigheden zijn; met welk wapen je schiet, vanuit welke hoek, op welke afstand en wat de resultaten daarvan zijn.”
Kerkhoff houdt zich naast het reguliere zaakonderzoek (o.a. komt deze kogel uit dit wapen?) bezig met R&D-projecten, zoals de schietproeven. Het doel daarvan is dat deskundigen beter onderbouwd uitspraken kunnen doen waar zij nu nog voorzichtig zijn. Maar ook zodat zij in de toekomst antwoorden hebben die ze de politie nu soms nog schuldig moeten blijven. Kerkhoff houdt zich in het bijzonder bezig met hoe een kogel zich gedraagt nadat die door een menselijk lichaam is gegaan.
Kogelinslagen en beschadigingen
Jaarlijks overlijden circa tussen de 50 en 60 mensen bij een schietincident. Het NFI doet tussen de 10 en 15 reconstructies van complexe schietzaken per jaar. Dit gebeurt meestal als het OM en een verdachte strijdige scenario’s schetsen van wat er is gebeurd. De wapendeskundigen van het NFI bouwen de situatie op de plaats delict (PD) zo goed mogelijk na op de schietbaan om beide scenario’s te toetsen. “Kogelinslagen en kogelbeschadigingen op de PD, de vindplaats van de hulzen en wapentechnisch onderzoek zijn dan belangrijke bronnen”, vertelt de deskundige.
Over het gedrag van kogels is een aantal algemeenheden bekend. Kerkhoff geeft een voorbeeld: “Als een kogel door een deur gaat en hij slaat daarna in een meubelstuk achter de deur, weet ik door de kenmerken van die beschadigingen met hoeveel afwijking ik ongeveer rekening moet houden als ik de lijn zou doortrekken. Zo kun je achterhalen waar de schutter heeft gestaan.” Kerkhoff wijst naar de tafel waar hij aan zit. “Als je een schuin schot hebt door deze tafel kan de ellipsvormige beschadiging verraden vanuit welke hoek de kogel gekomen is. Een kogel die heel schuin aankomt, maakt een lange beschadiging, een kogel die behoorlijk stijl inslaat maakt bijna een rond gat.”
Gelatine
In tegenstelling tot het gedrag van kogels die vaste objecten raken, is er veel minder bekend over wat een kogel doet nadat die een lichaam doorboort. Het grote verschil tussen objecten en mensen is dat een persoon nooit meer op de PD staat zoals hij stond toen er geschoten werd. “Als die persoon overleden is, is hij in elkaar gezakt en vaak al weggebracht voor sectie. Als een persoon gewond is, is hij naar het ziekenhuis vervoerd”, licht hij toe. “Als deskundige moet je dan aannames doen over hoeveel een kogel van zijn baan is afgeweken of rechtdoor is gevlogen door het lichaam.”
Om tijdens schietproeven met ‘een slachtoffer’ zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen, gebruiken de deskundigen gelatine. Dat lijkt het meest op menselijk spierweefsel. Er bestaat ook een leersoort die de ballistische weerstand van menselijke huid goed benadert. Die gaat om de gelatine heen. In tegenstelling tot simulanten voor spierweefsel en huid, bestaat er nog geen goede botsimulant. Er is een product op de markt dat gebruikt wordt voor ballistische proeven, maar dat is niet zo stevig als menselijk bot. Dit bleek bij proeven waarbij deskundigen kleine stukjes echt botmateriaal van ca. 4 x 4 cm vergeleken met het simulatiemateriaal. Het gebruikte donormateriaal komt bij het AMC vandaan, van overleden mensen die hun lichaam beschikbaar stelden voor de forensische wetenschap.
De deskundigen gieten de gelatine zelf in mallen. “We moeten keuzes maken. Bijvoorbeeld over de dikte van de gelatine, je hebt immers dikke en dunne mensen.” Ook schieten de deskundige vanaf verschillende afstanden. “Kogels die vanaf grote afstand worden afgevuurd, gedragen zich anders dan een kogel die van dichtbij komt. We proberen in de buurt te blijven van wat we in echte zaken tegenkomen.”
Dikte lichaam
Voor de gelatineblokken betekent dat een dikte variërend van 5 cm tot 25 cm. Ook schieten de deskundigen uit verschillende hoeken, van 90 graden en van 45 graden, om te kijken of dat veel verschil maakt. “De omvang van een lichaam heeft effect op het gedrag van de kogel, de hoek daarentegen veel minder.” Als kogels door gelatine worden geschoten, gaan ze tuimelen en afwijken, weet de deskundige uit zijn proeven. Maar wat zegt dat over waar de schutter heeft gestaan?
“Als een kogel door een been of arm gaat zonder dat die bot raakt, met een wondkanaal van 10-12 cm, blijkt dat je er vanuit kunt gaan dat de kogel redelijk rechtdoor is gegaan en hoef je maar met enkele graden afwijking rekening te houden”, vertelt Kerkhoff. “Anders is dat als iemand door de romp is geschoten. Dan moet je uitgaan van een behoorlijke afwijking van de kogel, die kan zo 15 tot 20 graden van zijn oorspronkelijke baan afwijken.” Daar moeten deskundigen dus rekening mee houden in hun berekening waar de schutter mogelijk stond.
In de onderstaande video is een voorbeeld te zien van een kogel die afwijkt van zijn oorspronkelijke baan.
Meerdere schutters
Er ontstaat dan een conus, een vrij groot kegelvormig gebied, waar de schutter kan hebben gestaan. Als er meerdere verdachten bij het schietincident betrokken waren, kan een flink deel van de PD binnen die conus vallen. “Dan moet je er ook vanuit gaan dat vanaf meerdere plekken geschoten kan zijn en meerdere schutters het schot konden lossen. Dat is enerzijds jammer, want je hebt geen eenduidig antwoord. Aan de andere kant: als je de lijn wel recht doortrekt en concludeert waar de schutter heeft gestaan, zit je er mogelijk naast en rapporteer je te stellig.”
Schietproeven met lichaamssimulanten komen veel minder vaak voor dan schietproeven met objecten. Het NFI werkt voor de experimenten met gesimuleerde slachtoffers nauw samen met twee universiteiten in Zwitserland. In dit kader zijn er gezamenlijk meerdere schietsessies uitgevoerd, op het NFI en in Zwitserland. De data die daaruit voortkwamen, zijn gezamenlijk geanalyseerd en gepubliceerd. Ook Amerika doet hier onderzoek naar. “Toch durf ik te stellen dat we met onze onderzoeken redelijk baanbrekend zijn”, aldus de deskundige.
Radiologische scan
Voor de toekomst verwacht Kerkhoff dat radiologie een belangrijke rol gaat spelen. Mensen die een onnatuurlijke dood sterven gaan tegenwoordig – naast een gerechtelijke sectie - vaak ook door een scan, die ook schotbeschadigingen laat zien. Kerkhoff wil daar gebruik van maken in zijn zoektocht uit welke richting een kogel kwam. “Ook bij scans kun je een wondkanaal waarnemen en berekenen met hoeveel afwijking je rekening moet houden als je de lijn doortrekt buiten het lichaam.”
Op basis van de CT-scan kunnen de deskundigen een virtueel slachtoffer verplaatsen op de digitale PD en zo allerlei onderzoeksvragen beantwoorden. Ook dit moderne forensisch onderzoek doet het NFI samen met het MUMC in Maastricht en Zwitserland.
Kerkhoff leert veel van zijn onderzoeken en gecontroleerde experimenten. Vooral op het gebied van kennis en ervaring van kogelgedrag. Dat komt van pas in het zaakonderzoek. “Hierdoor kan ik mijn rapporten beter onderbouwen”, meent hij. “Eigenlijk zijn we nooit klaar met het forensisch wapenonderzoek en de schietproeven. Er zijn nog talloze aspecten om te onderzoeken.”