Tekst Meike Willebrands
Foto Fotodienst NFI / Ruud van de Voorde

Het NFI telt vier principal scientists die als ‘wetenschappelijk geweten’ de inhoudelijke kwaliteit van het forensisch onderzoek bewaken. Marjan Sjerps, Charles Berger, Bas Kokshoorn en Didier Meuwly omschrijven zichzelf als generalisten die kijken of het instituut nog de juiste koers vaart. Zij volgen nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet en zorgen dat die betekenis krijgen op de werkvloer. Een interview.

Het viertal bewaakt en bevordert de wetenschappelijke kwaliteit voor de drie hoofdtaken van het NFI: zaakonderzoek, R&D en kennisuitwisseling. De principal scientists zijn er omdat er behoefte is aan wetenschappers die discipline-overstijgend het overzicht bewaren. Zij richten zich op alle wetenschappelijke aspecten van het werk. Hun speelveld is onder meer het opleiden en toetsen van collega deskundigen, ook denken ze mee over beleid en strategie van het wetenschappelijk onderzoek.

Onafhankelijke positie

De principal scientists hebben een onafhankelijke positie binnen het instituut waardoor zij onbevooroordeeld naar wetenschappelijke vraagstukken kunnen kijken. “Het verschil met andere onderzoekers is dat zij specialist zijn op een specifiek gebied. Wij zijn breder georiënteerd en weten van veel deskundigheidsgebieden ongeveer wat er speelt”, licht Marjan Sjerps toe. “Toch hebben wij daarnaast ook een eigen gebied waarop we specialist zijn. Van DNA en biometrie tot criminalistiek en statistiek.”

Bas Kokshoorn
Charles Berger
Didier Meuwly
Marjan Sjerps

De wetenschappers proberen problemen die zich kunnen voordoen in een strafproces, van de plaats delict tot in de rechtszaal, op tijd te tackelen. Door zich proactiever op te stellen en deskundigen goed op te leiden, is veel winst te behalen.  “Wetenschappers van het NFI hebben allemaal een moederdiscipline: chemici, biologen, natuurkundigen. Zij hebben enorme wetenschappelijke kennis, maar voor de vertaling naar de forensische praktijk, komt criminalistiek om de hoek kijken. Dat is een van de aspecten die wij in de opleidingen toevoegen en waar wij op toetsen”, vertelt Bas Kokshoorn.

Wetenschappelijke trends

De principal scientists hebben ook een signalerende functie: als ze wetenschappelijke trends zien die voor het NFI relevant zijn, trekken ze aan de bel en passen ze de opleidingen en cursussen daar op aan. Het viertal probeert nieuwe ontwikkelingen bij te benen door wetenschappelijke publicaties te volgen en door hun netwerk, ook internationaal, te onderhouden.

“Wij hoeven niet het fijne van het specialistische werk van collega’s te weten”, meent Didier Meuwly.  “Wij moeten wel begrijpen wat de waarde van informatie is en hoe we dat forensisch betekenis kunnen geven. Collega’s zeggen vaak: mijn specialisme is uniek, maar dat ligt genuanceerder. Alle gebieden hebben generieke aspecten en door de unieke aspecten kunnen deskundigen juist van elkaar leren.”

Van bron naar activiteit

Voor het NFI valt de komende tijd veel te winnen door meer processen te automatiseren en de deskundigen in te zetten op complexe, multidisciplinaire onderzoeken. Daarnaast vindt er een opvallende verschuiving plaats van bronniveau (van wie is dit spoor?) naar  activiteitniveau (hoe is dat spoor daar terechtgekomen?). “Wij proberen de deskundigen te helpen om die stap van bron- naar activiteitniveau te kunnen maken”, zegt Kokshoorn. “Dat vraagt een andere wijze van interpreteren en rapporteren en daar is kennis voor nodig.”

Kokshoorn geeft een treffend voorbeeld van een examen van een collega van verdovende middelen, waar hij bij aanschoof.  “Die collega had een rapport uitgebracht over een onderzoeksvraag van de politie of op de kleding van de verdachte verdovende middelen of bestanddelen daarvan zaten. Diezelfde kleding was ook bij DNA binnengekomen met de vraag: zit er DNA op en van wie is het?”. De principal scientist sprak met zijn collega over de achterliggende onderzoeksvraag die DNA en verdovende middelen samenbrengt, maar niet direct gesteld was door de politie. “Had de verdachte de kleding aan toen hij die de drugs aan het maken was? Die vraag is minstens zo interessant”, stelt Kokshoorn.

Vraagstelling

De vier wetenschappers proberen de kwaliteit van de onderzoeksrapporten te waarborgen door onder andere die onderzoeksvraag te beoordelen. “Het is belangrijk dat we verder kijken dan wat politie en OM letterlijk van ons vragen”, benadrukt Charles Berger. “Het is goed om kritisch te blijven kijken naar hoe we de grootste toegevoegde waarde kunnen leveren. De direct gestelde vraag is vaak niet de meer belangrijke, achterliggende vraag.”

Deskundigen zouden daarom aan de voorkant soms beter moeten communiceren met de politie. “Belangrijk is de vraag hoe de verdovende middelen en DNA dan op die kleding terechtkomen? Om dat soort vragen op activiteitniveau te kunnen beantwoorden, is data nodig. Daar zijn R&D en experimenten voor nodig”, legt Kokshoorn uit. “Je hebt in dit voorbeeld de inhoudelijke deskundigen van beide disciplines nodig om samen de meest informatieve antwoorden op een vraag te kunnen geven. Wij proberen dat multidisciplinaire aspect te stimuleren.”

Automatiseren

Naast de verschuiving van het forensisch onderzoek van bron- naar activiteitniveau, is het automatiseren van het bronniveau een belangrijke ontwikkeling. Hierdoor kunnen de deskundigen zich meer bezighouden met de vraag hoe een spoor ergens terecht is gekomen, het complexe activiteitniveau. De principal scientists proberen dat proces in goede banen te leiden.

Volgens het viertal is het een misvatting dat ze vooral collega’s zouden controleren. “Wij zijn er juist voor de ondersteuning van collega’s die met een complex rapport bezig zijn en willen sparren over welke hypothesen of onderzoeksvraag ze het beste kunnen formuleren”, benadrukt Sjerps.

"De rapporten waren altijd het belangrijkste NFI-product, maar die tijden veranderen. De grotere diversiteit van het teruggeven van onderzoeksresultaten aan de politie, vraagt visie en begeleiding"

De komende tijd willen de principal scientists de zogeheten ‘criminalistische audits’, die ze al langer uitvoeren, verdubbelen. Daarbij houden ze steeds een zestal onderzoeksrapporten van telkens een ander deskundigheidsgebied tegen het licht. Het zijn geen formele audits, en de doelstelling is vooral in gesprek te komen over het zakenonderzoek, om te ontdekken wat eventueel beter kan en wat daar voor nodig is. Daarnaast nemen ze volgend jaar de rapportagerichtlijn van het NFI onder de loep. Zij zien een grote diversiteit aan rapportagevormen, een gevolg van onder meer de automatiseringen.

Dichter bij opsporing

Een van de uitdagingen waar het instituut nu voor staat, is dat forensische onderzoeksvragen die binnenkomen steeds meer gekoppeld zijn aan de opsporing. Meuwly: “Dat vraagt van het NFI om dichter bij de opsporing aan te sluiten en dat betekent dat de manier om onderzoeksinformatie terug te koppelen naar onze ketenpartners verschuift. De rapporten waren altijd het belangrijkste NFI-product, maar die tijden veranderen. De grotere diversiteit van het teruggeven van onderzoeksresultaten aan de politie, vraagt visie en begeleiding. We kijken nu hoe we dat kunnen onderbrengen in opleiding en toetsing. Verder is het van groot belang om onze onafhankelijkheid te blijven bewaken bij een grotere rol in de opsporing.”

Versnelling is een van de speerpunten van het NFI. Onder meer bij DNA zijn ze daar actief mee bezig, waardoor er e-mailberichten uitgaan met resultaten van databankzoekingen in plaats van een rapport van zes kantjes. “Door processen te automatiseren of aan andere partijen over te laten, kan het NFI zich bovendien blijven richten op het complexe, hoogstaande werk”, vult Berger aan.

State of the art

Het ‘wetenschappelijk geweten’ van het NFI blijft zichzelf en de directie voeden met de nieuwste ontwikkelingen om te zorgen dat het instituut ‘state of the art’ blijft.  “We zijn vaak leidend als NFI, maar soms moeten we ook volgen”, meent Sjerps. De principal scientists zijn trots op de kritische wetenschappers die het NFI in huis heeft. Voor alle forensische vragen is wel een antwoord te vinden. Door die met elkaar te verbinden, levert dat grote meerwaarde op voor de strafrechtketen. Het instituut telt meer dan dertig deskundigheidsgebieden onder één dak en dat is en blijft internationaal gezien uniek.