Tekst Meike Willebrands

Eeneiige tweelingen hebben identieke standaard DNA-profielen. Als een tweeling betrokken raakt bij een misdrijf, kan dit tot problemen leiden in het strafrechtelijk onderzoek. De individuen zijn immers op basis van hun DNA niet te onderscheiden. In de DNA-databank voor strafzaken zitten ruim 700 tweelingen, meestal in paren. Als een DNA-profiel van een spoor bij een vergelijking in de databank een match oplevert met een tweeling, kan je het spoor op basis van DNA niet toeschrijven aan de ene of de andere persoon. Als de zaak uitsluitend drijft op DNA-bewijs, kan het zijn dat de rechter niet tot een veroordeling komt. Toch zijn er forensisch wel kansen om onderscheid tussen een tweeling te maken. 

Om het probleem rond eeneiige tweelingen op te lossen, werken de politie, het Openbaar Ministerie, het NFI en wetenschappers van de afdeling Genetic Identification (Erasmus MC, Rotterdam) en van het Forensisch Lab voor DNA-onderzoek (LUMC, Leiden) samen. Enige tijd geleden is geïnventariseerd hoe vaak tweelingen betrokken zijn bij een strafrechtelijk onderzoek en om wat voor type misdrijven het dan gaat. In de periode 2002-2017 zaten 577 tweelingen in de DNA-databank, waarvan twee eeneiige drielingen. Tweelingen kunnen in de DNA-databank terecht komen als ze verdachte zijn van een misdrijf of veroordeeld worden. In 95% van de gevallen is van beide tweelingbroers (of tweelingzussen) een DNA-profiel aanwezig.

Partners in crime     

Van de 577 tweelingen in de DNA-databank is gekeken hoe vaak zij met een spoor matchten. “In die periode komt dat 131 keer voor”, weet DNA-deskundige Arnoud Kal. “Die groep kun je weer uitsplitsen naar het aantal unieke zaken en die zijn weer onderverdeeld in het type delict, het aantal sporen en het type spoor.” Het gros van de misdrijven waar tweelingen in opduiken zijn inbraken en drugsgerelateerde zaken, maar ook bij een flink aantal geweldsdelicten. De praktijk leert dat tweelingen, vaak broers, soms partners in crime zijn of dat ze elkaar dekken: ‘ik was het niet, het was mijn broer’. Als er buiten DNA geen ander sluitend bewijs is, kan de rechter geen onderscheid maken en gaan beide broers vrijuit.

Bij een standaard forensisch DNA-profiel kijken DNA-deskundigen van het NFI naar 23 specifieke plaatsen op het DNA, loci geheten. Die 23 plaatsen zijn persoonsuniek en vormen slechts een fractie van het totale DNA. Bij tweelingen heeft het geen zin om naar die 23 plaatsen op het DNA te kijken omdat die volledig overeenkomen.

Arnoud Kal, forensisch DNA-deskundige

DNA-alfabet

DNA is opgebouwd uit chemische bouwstenen, die hebben namen die zijn afgekort met de letters G, A, T en C. Deze vier letters vormen het DNA-alfabet en met die letters wordt de hele code van het DNA geschreven. In totaal gaat het om 3 miljard letters die samen het bouwplan voor het menselijk lichaam vormen. Die code bepaalt bijvoorbeeld of iemand uitgroeit tot man of vrouw en wat de oogkleur is.

Een eeneiige tweeling ontstaat uit één bevruchte eicel. Die deelt zich, wordt in tweeën gesplitst waardoor er twee embryo’s ontstaan die genetisch uit dezelfde eicel komen en hetzelfde DNA hebben. De verdere ontwikkeling van die twee embryo’s komt tot stand door vele celdelingen waarbij het DNA steeds wordt gekopieerd. Bij dat kopieerproces kan heel af en toe een fout ontstaan, een zogenoemde mutatie. Bij een mutatie verandert precies één letter in de DNA-code.

Mutatie levert verschil op

Daar liggen forensisch kansen. Als bij de celdelingen in een zeer vroeg stadium een mutatie ontstaat, levert dat een verschil op tussen de individuen. De mutatie die bij de een ontstaat, ontstaat namelijk niet bij de ander. Toch is dat maar een handjevol op het hele DNA. Het gaat misschien maar om 5 tot 10 mutaties, terwijl het volledige DNA uit wel 3 miljard ‘letters’ bestaat.

"Als je al die letters zou uitprinten, heb je vijf pallets met elk 40 dozen papier nodig"

De truc is om de mutaties te vinden, als ze er überhaupt zijn. Waar zitten die paar letters verschil van de ene helft van de tweeling ten opzichte van de ander? Om daarachter te komen, is het nodig om die 3 miljard letters geautomatiseerd te ‘sequencen’, oftewel de volgorde daarvan te bepalen. Dat betekent: 3 miljard letters van referentiemateriaal van de ene persoon lezen en vervolgens van de andere persoon. Die kun je naast elkaar leggen om te zien waar de verschillen zitten. “Als je al die letters zou uitprinten, heb je vijf pallets met elk 40 dozen papier nodig”, illustreert Kal de enorme hoeveelheid informatie. Het sequencen vereist grote nauwkeurigheid, één leesfoutje kan onterecht een mutatie lijken.

Samenwerking met verschillende labs

Het NFI kan het onderzoek naar de mutaties niet alleen uitvoeren. De benodigde technieken zijn niet bij één laboratorium aanwezig. Verschillende labs moeten samenwerken om het hele traject vorm te geven. De samenwerking bij dit type onderzoek bestaat uit de afdeling Genetic Identification (Erasmus MC, Rotterdam), het Forensisch Lab voor DNA-onderzoek (LUMC, Leiden) en een gespecialiseerd lab genaamd GenomeScan. Allen leveren hun eigen, unieke bijdrage.

"Als het lukt om te detecteren welke letter aanwezig is in het spoor, kan je die vergelijken met de tweeling"

Spoorspecifieke analyse

Als de mutaties gevonden zijn, is al veel winst behaald. Het geeft inzicht in de verschillen tussen de tweeling. Het spoor zelf, bijvoorbeeld een bloedspoor in een zaak, is vrijwel nooit geschikt om te sequencen. De sporen waar Kal mee te maken heeft, bevatten doorgaans weinig DNA dat bovendien vaak afgebroken en vervuild is. “Daarom is het zaak om in plaats van het sequencen, een gevoelige analyse te maken om te kijken welke variant, welke letter, aanwezig is in het spoor. Als het lukt om te detecteren welke variant aanwezig is in het spoor, kan je die vergelijken met de tweeling. Hierdoor kun je een van de twee personen uitsluiten”, legt hij uit.

Mutaties in spier, bloed of huid

De mutaties kunnen overal in het lichaam zitten, daardoor verschillen en lastig vindbaar zijn. In de embryonale fase zal de ene cel uitgroeien tot huid, de ander ontwikkelt zich tot spier of bijvoorbeeld bloed. In een vroeg stadium zijn die cellen allemaal gelijkwaardig. Als de mutatie dan optreedt, hebben bijna alle cellen in je lichaam dezelfde mutatie. Maar als die mutatie pas later optreedt, als een cel reeds in ontwikkeling is tot bijvoorbeeld bloed, zie je die mutatie alleen in bloed. Dat kan de onderzoeker misleiden: in een bloedspoor is de mutatie dan wel vindbaar, maar in een speekselspoor niet. In de ideale situatie heeft de onderzoeker daarom het type referentiemateriaal van een tweeling ter beschikking dat hetzelfde celtype is als het spoor zodat dit mee geanalyseerd kan worden in de spoorspecifieke analyse.

Buisje bloed van tweelingen nodig

Kal wijst erop dat bovendien niet elk spoor geschikt is voor dit type onderzoek. “Mengprofielen, een spoor met DNA van meerdere personen, vaak niet.” Een andere voorwaarde voor succes is dat hij van beide personen veel en vers referentiemateriaal ter beschikking moet hebben, bij voorkeur van het zelfde type als het te onderzoeken spoor. Bijvoorbeeld een buisje bloed van de tweeling als het spoor een bloedspoor is. Op dit moment mag een verdachte zelf kiezen of hij als referentiemonster wangslijmvlies, bloed of haren af laat nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft aangegeven het Wetboek van Strafvordering te willen wijzigen om het mogelijk te maken om bij tweelingen de keuzevrijheid te beperken.

Testcase

In Nederland is het onderzoek naar mutaties bij tweelingen in een forensische context nog niet gedaan. In Duitsland en Amerika zijn wel al de eerste successen geboekt in zaakonderzoek. Kal wil het hele traject graag eens uitvoeren in een Nederlandse zaak. Ook de andere samenwerkingspartners zijn zeer geïnteresseerd. De DNA-deskundige wil het hele traject graag doorlopen om inzicht te krijgen in hoe het onderzoek in de praktijk verloopt en of de rechter het als bewijs accepteert. Die testcase zou een inbraak kunnen zijn, als dit onderzoek succesvol blijkt, kan het ook worden toepast bij zwaardere misdrijven zoals levensdelicten.

“Vroeg of laat komt er een zaak waarin dit waarde heeft omdat er anders geen veroordeling kan plaatsvinden”, licht Kal toe.  “Die voorbeelden zijn er al. Het zal vaker voorkomen bij inbraken dan bij levensdelicten, maar dit traject levert ongetwijfeld waardevolle kennis op die mogelijk ook weer van toepassing kan zijn in andere zaken.” Intussen werken de wetenschappers van het ErasmusMC door aan nieuwe, veelbelovende technieken om tweelingen te onderscheiden. Kal: “Hopelijk is de sequence-methode over een paar jaar achterhaald en vervangen door een minder kostbare methode.”