Tekst Christel van der Meer

Wie zijn de anonieme oorlogsslachtoffers die liggen begraven op het Nationaal Ereveld Loenen? In een uiterste poging ‘de 100 van Loenen’ hun naam terug te geven, werken het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), de Bergings- en Identificatiedienst Koninklijke Landmacht (BIDKL) en het Landelijk Expertisecentrum Persoonsvermissingen (LOEP) sinds 2018 samen om dit tot een goed einde te brengen. Eerste Luitenant Els Schiltmans van het BIDKL en haar collega’s hebben inmiddels alle skeletten en botresten uit deze anonieme graven opgegraven. Het verhaal van een puzzel die waarschijnlijk nooit afkomt, maar toch gelegd móet worden.

Op het ereveld liggen bijna vierduizend Nederlandse oorlogsslachtoffers, maar van ruim honderd is niet bekend wie ze zijn. “We noemden dit project in 2018 ‘de 100 van Loenen’, maar tijdens de inventarisatie bleek toch dat het om 103 onbekende personen gaat”, legt Schiltmans uit. Het gaat om mannen, maar ook vrouwen, die zijn omgekomen in de Tweede Wereldoorlog terwijl ze streden tegen de vijand of zich op een andere manier keerden tegen de vijand.

De afgelopen jaren zijn deze personen opgegraven en op het lab van de BIDKL in Soesterberg onderzocht. “Het skelet is het startpunt van onze zoektocht. Daaraan zie je bijvoorbeeld dat het een man is, 1.70 meter lang, rond de 23 jaar oud, met een geheelde onderbeenbreuk en een schotwond in het hoofd”, beschrijft ze. En soms is er nog wel iets over hen bekend. Het zijn lichamen die ooit in Duitsland zijn begraven en in de jaren zestig naar Nederland zijn gebracht. En er waren toentertijd vaak wel namen bekend, maar het lukte niet om die te verifiëren. 

Els Schiltmans op het lab van BIDKL. Foto: Ministerie van Defensie

“Dan zou het skelet van ene meneer Jansen uit Breda zijn, maar zei de gemeente: ‘we hebben geen idee wie dit is.’” Of bleken namen verbasterd of volledig verkeerd geschreven. “Von Katweich was dan Van Katwijk en Löwelink bleek Leuvelink”, geeft ze als voorbeeld. En ook kwam het meer dan eens voor dat op het ereveld met Nederlandse slachtoffers toch ook buitenlanders lagen. 

Poolse verzetsstrijder 

De Poolse tweede luitenant Czesław Oberdak is een van hen. Na een noodlanding met zijn vliegtuig in de buurt van Ommen sloot hij zich in 1944 aan bij het verzet. In maart 1945 werd de 23-jarige verzetsstrijder gefusilleerd en kwam hij in een massagraf terecht. “Zijn zus was al jaren naar hem op zoek”, vertelt DNA-deskundige Carla van Dongen van het NFI. In 2008 vergeleek zij het DNA van stoffelijke resten met die van zijn zus. Daaruit bleek inderdaad een match. 

Nu is DNA-verwantschapsonderzoek niet weg te denken bij het onderzoek naar onbekende oorlogsslachtoffers, maar in 2008 was dit nog nieuw. “We onderzochten toen graven met daarin mensen die gefusilleerd waren op de Waalsdorpervlakte. Tanden en pijpbeenderen, zoals dijbeen, zijn daar het meest geschikt voor. Daar zit vaak nog veel DNA in”, vertelt Van Dongen. 

Poeder van botten

DNA krijg je uit botten door het te vermalen, een bewerkelijke klus. “Eerst maak je het bot schoon met een tandenborstel en water om al het vuil, zoals aarde en zand, eraf te krijgen. Zodra het schoon is droog ik het goed af, zodat het niet een kleffe poeder wordt na malen,”, legt Marianne Chisholm uit. Zij werkt op het DNA-isolatielab van het NFI. Het stukje bot gaat vervolgens in een buisje met een metalen staaf. Dit buisje gaat in een apparaat met stikstof. “Hier zit een magnetisch veld in waardoor het buisje heen en weer gaat en je het bot vermaalt. Bovendien zorgt de kou van het stikstof ervoor dat het bot nog beter tot poeder wordt gemalen.”

Apparaat met stikstof waarin het botdeel wordt vermalen Foto: NFI

Dit poeder weegt ze af tot 100 milligram, dat is 0,1 gram. “Voor ‘recente’ botten, van mensen die recent zijn overleden, vul ik vervolgens drie kleine cupjes met 100 milligram poeder. Voor oude botten, van mensen die dus langer geleden zijn overleden, moet ik er twaalf vullen. Het is een precies klusje en best tijdrovend.” Er is meer poeder nodig, omdat bij oude botten de kans dan het grootst is dat er een volledig DNA-profiel uitkomt. Speciale vloeistoffen, buffers genoemd, zorgen ervoor dat alle mineralen in het poeder en de wanden van de cellen worden afgebroken. Daardoor dring je door tot de celkern, de plek waar het DNA zich bevindt. “Dit gaat nu veel sneller dan een paar jaar terug. Toen moesten die vloeistoffen een hele nacht staan. Nu is dat slechts een paar minuten”, vertelt ze. “Met die buffers houden we extract over en dat concentreren we zo dat er nog maar een klein beetje DNA-extract over blijft, zo groot als een zweetdruppel.” Hier wordt vervolgens een DNA-profiel van gemaakt. 

Verre familie

Maar met een DNA-profiel van de onbekende dode alleen ben je er niet. “Je moet dat profiel vergelijken met familie. Eerstelijns familie, zoals een broer, zus of kind, is voor het vergelijken van DNA-profielen het beste”, zegt DNA-deskundige Van Dongen. Dat DNA heeft de meeste overeenkomsten. “Maar vergeet niet: kinderen van deze oorlogsslachtoffers lopen nu ook al vaak tegen de tachtig. Dus ook die generatie dunt uit”, zegt Schiltmans. Regelmatig benadert ze bijvoorbeeld achterneven of achternichten om zo toch achter een naam te komen. “Het is fijn dat de DNA-technieken steeds beter worden, waardoor de vergelijking nu dus ook met verre familieleden kan.”

Databank vermiste personen

Als er een DNA-profiel is, zijn er twee opties: vergelijken tegen het profiel van een nabestaande of vergelijken met de DNA databank voor vermiste personen (DVP). Dit is een andere databank dan de DNA databank voor strafzaken, waar o.a. veroordeelden en sporen van misdrijven in zitten. De DVP staat hier compleet los van. Van Dongen was nauw betrokken bij de oprichting van de DVP in 2007. “Begin van deze eeuw waren er twee grote gebeurtenissen waarbij veel onbekende doden waren: het instorten van torens van het World Trade Centre en de vliegtuigramp in Tripoli. Toen dacht ik: wat zou het mooi zijn als er een databank is voor vermiste personen, zodat je daar onbekende doden aan zou kunnen koppelen”, blikt ze terug. Samen met wat toen Landelijk Bureau Vermiste Personen heette (nu is dat LOEP) is deze toen opgericht. “En daar ben ik erg trots op!” 

Geen match

Om in contact te komen met mogelijke familie, puzzelt Schiltmans zich suf om een beeld te krijgen van de dode in het graf. Oude dossiers, openbare archieven, bellen met gemeenten, maar soms ook ‘simpel’ googelen. Zoals bij een man die met een verbasterde naam in de boeken stond. “Ik ben gaan zoeken op namen die erop leken, en stuitte op een vermiste persoon met wie wel erg veel overeenkomsten waren. Van familie kreeg ik DNA. En wat bleek: toch geen match. Dat is wel heel frustrerend”, vertelt ze. “Ik weet vrij zeker dat het om de juiste persoon gaat, maar het DNA-rapport zegt: nee.” 

Daar is overigens wel een verklaring voor. Als je DNA-onderzoek doet via de mannelijke familielijn, het zogeheten Y-chromosomaal DNA-onderzoek, komt dat bij mannen binnen dezelfde lijn overeen. “Maar dan moeten bijvoorbeeld broers, wel dezelfde vader hebben. En dat was niet altijd zo. Dan bleek moeder toch niet zo trouw en werd er binnen de familie al gefluisterd dat die broers eigenlijk allebei een andere vader hadden”, zegt Schiltmans. Als zij dan bij de ‘verkeerde’ tak van de familie op zoek gaat naar DNA, komt daar inderdaad geen match uit. Ook kan in de naoorlogse chaos wellicht het verkeerde lichaam zijn overgebracht naar Nederland.

Het klopt écht

Gelukkig is er ook regelmatig goed nieuws. “Dan krijg ik een rapport van Carla of haar collega’s en dan slaak ik wel een gilletje als ik zie staan dat er inderdaad een match is”, lacht Schiltmans. “Dat rapport is het bewijs van dat alles wat ik had bedacht, ook echt klopt. En vaak hang ik dan al binnen tien minuten met de familie aan de lijn om hen dit te vertellen.” Zij hebben na meer dan 75 jaar duidelijkheid over waar hun vader, opa of oudoom al die tijd was. Van Dongen: “Het is belangrijk dat we dit doen, want er zijn nog zo veel nabestaanden op zoek naar familieleden. Na de oorlog moest het land worden opgebouwd en zag je dat daar geen tijd voor was. Nu is die ruimte er wel en dat is goed, want het kan families echt verder helpen om te weten wat er is gebeurd.”

En toch weet ook Schiltmans: van niet alle graven kan de steen met daarop ‘onbekende Nederlander’ worden weggehaald. “Soms is er alleen nog een urn met as over, daar kunnen we geen DNA-profiel uit krijgen. Soms blijkt de enige nabestaande toch al overleden. Dat is jammer en frustrerend, maar het is niet anders. Mijn collega’s en ik blijven hard m’n best doen om zoveel mogelijk oorlogsslachtoffers van een naam te voorzien”, klinkt ze strijdbaar.

Is binnen jouw familie ook onduidelijk wat er is gebeurd met een familielid tijdens de Tweede Wereldoorlog? Neem dan contact op met het BIDKL. Neem voor recente vermissingen contact op met de politie bij jou in de buurt.