Tekst Meike Willebrands

Peter Varkevisser (66) fotografeert forensische secties. Bijna dagelijks legt hij de lichamen en letsels vast van personen die vermoedelijk door een misdrijf om het leven zijn gebracht. De afgelopen vijftien jaar heeft hij veel ellende voor zijn lens gehad en allerlei letsels voorbij zien komen. “Ik heb daar gelukkig nooit last van gehad, ik heb altijd technisch kunnen kijken. Het lichaam als een stilleven gezien. Anders kan je dit werk niet doen.” Deze zomer gaat Peter met pensioen, tijd om terug te blikken op zijn jaren als medisch forensisch fotograaf.

“Een bruidsreportage zie je mij niet snel maken”

Peter studeerde aan de School voor Fotografie en Fotonica in Den Haag. Vooral fotonica, ofwel toegepaste technische fotografie, leek hem interessant. “Dat heeft niets met mooie plaatjes te maken”, lacht hij. “Het gaat om het zichtbaar maken van dingen die je met het blote oog niet kunt zien. Een bruidsreportage zie je mij niet snel maken. Techniek en wetenschap hebben me altijd geboeid.”

Na zijn studie gaat Peter eerst aan de slag als fotograaf bij lokale nieuwsbladen. Zo bouwde hij de nodige ervaring op. “Daarna stroomden de opdrachten binnen. Ik heb dat werk twintig jaar met veel plezier gedaan.” Tot het analoge tijdperk plots plaatsmaakte voor digitale fotografie. Daarmee nam de concurrentie op de markt toe. Camera’s werden toegankelijker en goedkoper voor iedereen en daarmee namen Peters opdrachten af. “Na twintig jaar was ik ook wel toe aan een nieuwe uitdaging. Ik liep toen tegen een vacature aan voor fotograaf bij het NFI. Ik had geen idee wat dat precies voor instituut was en wist ook niet goed wat ik moest gaan fotograferen”, grinnikt hij.

"Het is belangrijk om je werk als sectiefotograaf niet mee naar huis te nemen."

Sectie bijwonen

Dat bleken overleden mensen te zijn. Personen die voor een gerechtelijke sectie naar het NFI zijn gebracht omdat het vermoeden bestaat dat zij slachtoffer zijn van een misdrijf. De forensisch patholoog probeert in de sectiekamer tijdens een uitgebreid onderzoek aan het lichaam de doodsoorzaak vast te stellen. Het is aan de sectiefotograaf om dat vast te leggen. Peter solliciteerde op die functie en werd aangenomen, hij is dan 52 jaar. “Het enige wat de sollicitatiecommissie wilde weten, is of ik er wel tegen kon”, herinnert hij zich. “Het idee schrok me niet af. Maar om het zeker te weten, moest ik een sectie bijwonen.” Grote spanning voelde Peter overigens niet. Ook in de sectiekamer redde hij zich prima, en dus mocht hij snel beginnen.

Het was in die tijd ontzettend druk met secties. Het NFI deed er destijds ongeveer 600 secties per jaar. Vaak vier op een dag. “Tijdens een sectie fotograferen wij het lichaam zo dat alles zichtbaar is en terug te halen is. Wat is onderzocht? Welk letsel zat waar? Mocht er ooit ergens twijfel over zijn in strafzaak, dan vertellen de foto’s het hele verhaal.”

De sectietafel

Kogelwond en blauwe plekken

Om dat zo goed mogelijk te doen, hebben de fotografen van het NFI samen met de pathologen een fotoprotocol ontwikkeld. Alle beelden die nodig zijn, leggen zij vast. Er is niets dat aan hun aandacht ontsnapt. Peter vertelt in hoofdlijnen hoe het protocol eruit ziet. “De patholoog doet eerst een uitwendige schouw van het lichaam, daarna volgt de inwendige schouw. De fotograferen leggen alle afwijkingen vast, van een blauwe plek tot aan een kogelwond.” Dat kan uren duren. Een eenvoudige zaak waar geen sprake is van zichtbaar letsel, maar van bijvoorbeeld een vergiftiging of overdosis, gaat het snelst. De regel: hoe minder letsels, hoe minder foto’s. Een snelle sectie duurt zo’n 1,5 uur. Maar Peter heeft ook secties gefotografeerd die vijftien uur duren en minstens 400 foto’s opleveren.

“Als het iemand te veel wordt, dan zijn we er voor elkaar.”

‘Dit hoort niet’

Op de vraag of hij nog schrikt van wat hij ziet, antwoordt Peter resoluut ‘nee’. Het komt voor dat er een lichaam binnenkomt dat niet meer in tact is, maar in delen. Of dat een lichaam in verre staat van ontbinding is. “Ik heb al best wat ellende voorbij zien komen de afgelopen vijftien jaar”, vertelt hij. “Maar ik kan gelukkig technisch naar mijn onderwerp blijven kijken.” Hij verblijft vaak uren in de sectiekamer, zoomt in op details en zorgt ervoor dat hij niets mist. “Natuurlijk gaan mijn gedachtes weleens naar de persoon die daar ligt en vraag ik me af wat er gebeurd is, wat die man of vrouw heeft moeten doorstaan. Of als er een jong iemand ligt, denk ik vaak: dit hoort niet, dit mag niet. Soms zie ik de beelden ‘s nacht weleens terug, als ik in bed lig. Maar ik heb er verder geen last van.” Goede collega’s zijn in dit werk wel heel belangrijk, benadrukt hij. “We zien allemaal dezelfde type beelden. Het is bijzonder dat je in een team werkt dat daarmee weet om te gaan. Als het iemand te veel wordt, dan zijn we er voor elkaar.” 

Elke zaak is anders

Op verjaardagen vinden mensen zijn werk altijd fascinerend. Mensen willen weten wat hij doet, waarom en hoe hij dat ervaart. Het is een vak dat mensen intrigeert. Peter is er zelf erg nuchter over. “Ik doe gewoon zo goed mogelijk mijn werk. Wel vind ik het medische en forensische gedeelte heel interessant en leerzaam, ook na al die jaren nog. Elk slachtoffer is anders. Elke zaak is anders en daarmee ook het werk in de sectiekamer. Ik sta er uren bij, maar leer bijna wekelijks nieuwe dingen. Over wat ik zie en wat de patholoog daarover zegt.”

Veel slachtoffers van geweld die Peter voor zijn lens heeft, zijn uitvoerig in het nieuws. Als hij ‘s ochtends in de krant over een moord leest, weet hij dat dat het lichaam bij het NFI binnenkomt. Je daarvan onttrekken om zo afstand te houden, is niet altijd mogelijk. En soms helemaal niet. Zoals bij de ramp met vlucht MH17. “Dit was een zaak die de hele wereld in zijn greep hield. Het was in alle opzichten uniek.” Peter was als fotograaf in de kazerne in Hilversum aanwezig om de lichamen vast te leggen, iets wat diepe indruk op hem maakte. Het was niet te vergelijken met de secties op het NFI. “De dagen waren warm en we liepen volledig ingepakt in beschermende kleding inclusief maskers om ons te beschermen tegen giftige dampen. Dat maakte het fotograferen extra moeilijk.” Peter vindt het waardevol dat het NFI aan de waarheidsvinding in deze zaak heeft kunnen bijdragen. De fotograaf kijkt met trots op deze dagen terug, dat hij er was en van betekenis kon zijn met zijn foto’s. 

“We liepen volledig ingepakt in beschermende kleding inclusief maskers om ons te beschermen tegen giftige dampen"

Niet voor iedereen

Het werk is niet voor iedereen weggelegd, benadrukt Peter. Sterker nog: hij denkt dat maar weinig mensen het kunnen. Allereerst moet je volgens hem heel stevig in je schoenen staan en het werk absoluut niet mee naar huis nemen. Daarnaast is het belangrijk dat je precies bent en oog hebt  voor technische fotografie. “Zelf let ik er op dat ik niemand in de weg loop, maar ik weet wel precies op welk moment ik waar moet zijn.” Ook denkt hij dat je dit werk geen twintig jaar moet willen volhouden. “Misschien bereik je dan het punt dat je emmertje vol raakt, dat je genoeg ellende hebt gezien. Iedereen is daar anders in, maar ik kan me voorstellen dat het op een gegeven moment genoeg is.”

Geoliede machine

Voor Peter is het nu ook genoeg, zijn pensioen is aanstaande. “Ik ga vooral mijn collega’s missen. We zijn als team enorm op elkaar ingespeeld. Het kost enkele jaren om je als groep één te voelen. Er is zoveel nieuw, er komt zoveel voorbij. Ik denk dat ons team, de pathologen, sectie-assistenten en de fotografen dat met elkaar hebben bereikt. We werken als een geoliede machine.” 

Toch ziet de fotograaf uit naar het ‘even niksen.’ Zijn camera hangt hij overigens nog niet in de wilgen: hij is nu wel toe aan ‘mooie plaatjes’ schieten, zoals landschappen. “Verder ben ik graag op het water, we hebben een zeiljacht. We willen naar het Waddengebied of misschien wel wat verder, naar Engeland.” Hij lacht. “Ik heb straks toch alle tijd.”