Tekst Ruben Murk
Vergelijkend vingersporenonderzoek bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is een zeer tijdrovende klus. Maar regelmatig lukt het deskundigen om verdachten aan sporen te koppelen, juist uit te sluiten of komen andere verdachten in beeld.
Sheryl Lie Kwie en haar collega Anko Lubach vergelijken de vingersporen met afdrukken uit de dossiers die de politie opstuurt. Dat betekent soms uren intensief turen naar het beeldscherm, op zoek naar overeenkomsten in het lijnen- en patronenspel van vingersporen en -afdrukken. “Het is veel gemakkelijker om een overeenkomst te vinden, dan overeenkomsten uit te sluiten”, zegt Lie Kwie.
De vraag is dan namelijk: zijn er geen overeenkomsten, of heb je iets gemist? “Daarvoor moet je alle mogelijke oriëntaties van het dactyspoor afgaan en er ook rekening mee houden dat je met een stukje uit een handpalm of voetzool te maken kunt hebben. Alle dossiers worden ‘geblindeerd’ zodat we niet beïnvloed kunnen worden door informatie hieruit. Als dan achteraf blijkt dat je iets hebt gevonden dat eerder niet is gelukt… Ja dat is dan een heel mooi moment.”
Lie Kwie werkte aan een zaak die draaide om een overval op een tankstation. “We konden een vingerspoor uitsluiten als afdruk van de hoofdverdachte omdat er geen overeenkomsten waren. Dat betekende dat er nog een andere persoon moest zijn, die de politie uiteindelijk ook als verdachte in beeld heeft gekregen.”
Slecht vingerspoor zeker niet waardeloos
Lie Kwie, Lubach en de wetenschappers Arent de Jongh en Jeannette Leegwater vormen samen het WOVI-team, dat staat voor Wetenschappelijke Onderbouwing Vingersporen Individualisatie. Jaarlijks werken zij aan enkele tientallen zaken, in 2016 waren dat er tot nog toe dertig. Lie Kwie en Lubach onderzoeken vooral vingersporen van slechtere kwaliteit of vingersporen waarvan maar een klein gedeelte zichtbaar is.
Op basis van hun onderzoeksresultaten doen ze een uitspraak hoeveel waarschijnlijker de dactyloscopische bevindingen zijn wanneer het vingerspoor van een bepaalde verdachte is, dan van een willekeurige ander persoon. “Voor de politie geldt in principe een norm dat een vingerspoor (gevonden op een plaats delict, red.) op minstens 12 punten moet overeenkomen met een vingerafdruk van de verdachte. Dat wil niet zeggen dat bij minder dan 12 punten een vingerspoor niet bruikbaar is”, legt Lie Kwie uit.
HAVANK
De NFI-onderzoeker en gerechtelijk deskundige begon jaren geleden bij de politie en werkte met de vingerafdrukkencollectie HAVANK. “Ik kreeg daar ook een opleiding tot dactyloscopisch onderzoeker. Ik leerde vingerafdrukken en –sporen met elkaar te vergelijken, overeenkomsten te zien en informatie te herkennen.”
Na enkele jaren ging ze aan de slag bij het NFI. “Ik wist dat bij het NFI heel anders naar vingersporenbewijs werd gekeken, op de Bayesiaanse manier. Wij zeggen – anders dan bij de politie – niet dit vingerspoor is wel of niet van de verdachte, maar doen een uitspraak over de bewijskracht.”
Snelle screening voor snel resultaat
En dat is dus een zeer arbeidsintensief proces. “Zowel Anko (Lubach, red.) als ik onderzoeken de zaak. Daarna vergelijken we onze bevindingen en maken we de rapportage op.”
Om te voorkomen dat de politie en het Openbaar Ministerie lang moet wachten op resultaten, biedt het WOVI-team sinds ongeveer een jaar een screening aan. “Over het algemeen kunnen we binnen twee dagen laten weten of de sporen geschikt zijn voor verder onderzoek. Op basis daarvan kan de politie besluiten een vervolgonderzoek aan te vragen naar de bewijskracht.”