Tekst Nicky Jansen
Bacteriën kunnen een belangrijke rol gaan spelen als bewijs in strafzaken. Naast ooggetuigenverklaringen en menselijke DNA-sporen zal de technologie op het gebied van micro-organismen wellicht net zo belangrijk worden. “Bacteriën in de modder op de schep kunnen mogelijk worden gekoppeld aan de bodem waarin bijvoorbeeld een slachtoffer gevonden is”, Frederike Quaak, onderzoekster Niet Humane Biologische Sporen bij het NFI, promoveert 26 april in Amsterdam op dit onderwerp.
"Ruim 25 jaar geleden is DNA-onderzoek voor het eerst in een strafzaak gebruikt en sindsdien heeft de DNA-techniek een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Maar we kennen allemaal uit het nieuws de verhalen van verdachten die, ondanks de vondst van hun DNA op de plaats delict, toch ontkennen iets met de zaak te maken hebben gehad. Dan kun je verder zoeken. Ik heb onderzocht welke mogelijkheden er zijn om microbiële populaties te gebruiken om verbanden aan te tonen die als aanvullend bewijs kunnen dienen."
Poep
Even opmerkelijk als breed bekend is dat daders regelmatig op het plaats delict een grote boodschap achterlaten: poep. Zelfs als de drol er al een tijdje ligt, is het voor Quaak nog heel bruikbaar voor onderzoek. "30-50% van het drooggewicht van uitwerpselen zijn micro-organismen. Forensisch rechercheurs zouden dus eigenlijk vaker een monster van de poep moeten nemen. Als er elders op het plaats delict geen (DNA-)sporen te vinden zijn, dan kan die wellicht uit de poep komen, of de bacteriën helpen ons verder. De samenstelling van de microbiële populatie in de darmen is immers persoonsgebonden, waardoor de gevonden poep te koppelen is aan een verdacht."
Micro-organismen
Quaak deed eigenlijk twee onderzoeken in één. Kun je de microbiële populaties uit sporen op bewijsstukken koppelen aan een plaats delict of verdachte. En daarnaast onderzocht ze of je menselijk celmateriaal kunt herleiden naar de oorsprong van het materiaal, dus of het afkomstig is van een hand, voet, penis, vagina, huid, poep of bijvoorbeeld een mond.
"Dat tweede deel van het onderzoek kan vooral in zedenzaken van groot belang zijn. Kun je bepalen of celmateriaal van het slachtoffer gevonden op de penis van de verdachte afkomstig kan zijn uit de vagina of anus?", vervolgt Quaak. "Of past de samenstelling van de gevonden populatie meer bij de huid? Mijn onderzoek laat zien dat het kan, maar dat we nog wel aan het begin van deze wetenschap staan. Microbiële populaties kunnen veranderen met tijd, onder invloed van warmte en kou, noem het maar op."
"Wanneer de populaties gebruikt worden voor het leggen van verbanden tussen sporen en referenties is (de conditie van) referentiemateriaal net zo belangrijk. Als er bijvoorbeeld een lange tijd tussen het delict en het verzamelen van referentiemonsters zit, kan dat gevolgen hebben voor de mate van overeenkomst met de sporen. Bij onderzoek aan een graf is het niet handig een referentiemonster van onder het (ontbindende) lichaam te nemen, als je het monster wilt vergelijken met materiaal dat op een schep is aangetroffen.’
Verbazing
Quaak gaat zeker, ook na haar promotie, verder met het onderzoek naar niet humane biologische sporen en de inzet daarvan in forensisch onderzoek. "Ik blijf me verbazen hoe ontzettend veel er mogelijk is. Je kunt zoveel met populaties van micro-organismen op ons lichaam. We blijven ook kijken naar de ontwikkelingen uit de medische wereld. Die volgen wij nauwgezet en bij nieuwe ‘ontdekkingen’ kijken wij of we het op ons gebied, het forensisch onderzoek, kunnen inzetten."