Tekst Ruben Murk
In de Noordzee werden tussen 1980 en 2013 720 waterlijken gevonden. Veruit de meesten konden worden geïdentificeerd. Van 194 slachtoffers bleef de identiteit onbekend. Dat blijkt uit de studie Bodies recovered from the North Sea, die Wilma Duijst met collega’s uitvoerde.
Duijst werkt sinds kort als forensisch arts bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), maar voerde het onderzoek nog uit voor GGD IJsselland. Verschillende NFI-deskundigen waren betrokken.
Met het onderzoek hoopte Duijst antwoorden te vinden op vragen als: Hoe ver worden vermisten van hun vermissingsplaats gevonden? En: Hoe lang het duurt voor ze weer worden ontdekt. Door het onderzoek weten we nu dat het duurt gemiddeld 41 dagen voordat waterlijken worden gevonden, legt Duijst uit.
Wat voor onderzoek hebben jullie precies uitgevoerd?
We hebben geprobeerd drie hoofdvragen te beantwoorden. De eerste is welk traject stoffelijke overschotten in de Noordzee afleggen. De tweede is hoe ze werden geïdentificeerd. Als laatste hebben we gekeken hoe lichamen ontbinden en of aan de hand daarvan te zeggen is hoe lang ze in het water hebben gelegen.
Is er iets te zeggen over hoe dode lichamen in de Noordzee bewegen?
Er zijn drie verschillende fases. In eerste instantie drijven de lichamen en zinken ze naar de bodem. Daar blijven ze een tijd liggen. Dit is de fase waarin het lichaam opzwelt. Na die fase stijgen de overschotten weer naar de oppervlakte. Over het algemeen bewegen de lijken in noordwestelijke richting. Daarbij spelen uiteraard allerlei factoren als wind, stroming en de aanwezigheid van scheepvaart een rol. De meeste lichamen worden drijvend teruggevonden. Andere waterlijken raken verstrikt in vissersnetten.
De meeste lijken konden worden geïdentificeerd
We hebben gekeken naar in totaal 720 stoffelijke overschotten, waarvan er 392 als vermist stonden geregistreerd. Al deze 392 mensen konden worden geïdentificeerd. Daarnaast waren er 328 slachtoffers die niet in Nederland waren geregistreerd als vermist. Van hen werden 134 mensen alsnog geïdentificeerd. Van 194 slachtoffers bleef de identiteit onbekend.
Hoe vonden deze identificaties plaats?
Meer dan 40 procent van de identificaties vond direct plaats door nabestaanden. In bijna een kwart van de gevallen zorgde DNA voor identificatie. Ook gebitstatussen (17 procent), vingerafdrukken (bijna 12 procent) en identificatiebewijzen (ruim 4 procent) gaven duidelijkheid over de identiteit van de slachtoffers. In ruim een derde ging het om een Nederlands slachtoffer en bijna alle vermisten waren man (92 procent).
Wat kun je zeggen over het ontbinden van waterlijken?
We hebben geprobeerd het proces van ontbinding in kaart te brengen. Daarvoor hebben we een methode ontwikkeld met een scorelijst en een atlas met afbeeldingen. Met behulp daarvan kunnen we een redelijk betrouwbare inschatting maken hoe lang ‘waterlijken’ in het water hebben gelegen. Dat helpt bij de identificatie.