Tekst Ruben Murk
Burgemeester Gerard Rabelink van Schouwen-Duiveland gaf bijna twee jaar geleden toestemming om onbekende slachtoffers van de Watersnoodramp van 1953 op te graven. Het project leverde twee identificaties op. “We hebben onbekende doden een naam kunnen teruggeven.”
Op een bijeenkomst in het Watersnoodmuseum werd het project donderdag afgesloten. Voor @NFI blikt Rabelink terug op het project van het Landelijk Bureau Vermiste Personen van de politie. Het NFI voerde het DNA-verwantschapsonderzoek uit.
U gaf toestemming voor de opgravingen. Was dat een moeilijk besluit?
“Het was geen moeilijk besluit, maar wel een besluit dat je zorgvuldig moet nemen want zoiets heeft nogal impact op de leefgemeenschap. Om te kijken wat de gemeenschap er van zou vinden, heb ik een klankbordgroep opgericht met daarin onder andere mensen van de kerk en mensen die de ramp hebben meegemaakt. Ik heb hen vertrouwelijk geïnformeerd. Zij gaven mij het advies: U moet doen wat u goeddunkt, wat ons betreft geeft u toestemming.”
Wat was bij de start van het project voor u het belangrijkste doel?
“Het belangrijkste was om onbekende doden een naam te geven. Het is vreselijk als ergens iemand begraven ligt, terwijl niemand weet wie het is. Er wonen en werken hier mensen, van wie een naaste misschien vlakbij als onbekende dode ligt begraven. Ik sprak een man die zijn vader of moeder tijdens de ramp had zien wegdrijven en nooit meer heeft teruggezien. Hij vertelde dat met tranen in zijn ogen. Daarom weet ik dat we destijds het goede besluit hebben genomen om mee te werken aan het project.”
Hoe kijkt u terug op het project? Bent u tevreden met twee identificaties?
“Natuurlijk hoop je dat iedereen wordt geïdentificeerd. Maar al waren er geen identificaties geweest, dan nog was ik tevreden geweest. We hebben de mogelijkheid gepakt om te kijken of we mensen hun naam konden teruggeven. In 1953 hadden we nooit kunnen denken dat we die mogelijkheid zouden krijgen. En wie weet wat er met de voortschrijdende techniek over tien jaar mogelijk is. Het DNA is opgeslagen.”
Donderdag vond een bijeenkomst plaats. Hoe was dat?
“Mensen hoorden op de bijeenkomst dat een tweede slachtoffer was geïdentificeerd. Aanwezigen vertelden dat ze Maatje Verhelst nog hebben gekend. De gemeenschap is heel hecht. Dat bracht dus veel verhalen en emoties boven.”
Het project is formeel afgesloten. Wat betekent dat?
“Identificaties zijn nog steeds mogelijk. Het DNA-materiaal is opgeslagen. Misschien dat mensen die twijfelden, alsnog de stap zetten en wangslijm afstaan. Maatje Verhelst werd geïdentificeerd dankzij het DNA van twee nichtjes. De moeder van hen zag er vreselijk tegen op. Ze dacht: dat wordt helemaal niks. Nu is ze heel blij en opgelucht. Ik hoop daarom dat mensen toch nog wangslijm afstaan. En wat ook belangrijk is; dat andere burgemeesters toestemming geven voor opgravingen. Als je dit heel zorgvuldig doet, kan het hele mooie dingen opleveren.”