Het Nederlands Forensisch Instituut bestaat 15 jaar. In een reeks verhalen blikken forensisch onderzoekers terug en vooruit op hun vakgebied. In deel twee DNA-deskundige Ate Kloosterman.

"De bewijskracht van het onderzoek was beperkt, maar we konden vaak wel een onschuldige verdachte uitsluiten. Heel belangrijk.”

Toen Kloosterman in 1979 begon bij het toenmalige Gerechtelijk Laboratorium was hij één van de drie specialisten voor het bloedgroepenonderzoek. Lang niet zo onderscheidend natuurlijk als het forensisch DNA-onderzoek waarin hij nu bijzonder hoogleraar is. “De bewijskracht van het onderzoek was beperkt, maar we konden vaak wel een onschuldige verdachte uitsluiten. Heel belangrijk.” Nu werkt hij als onderzoeker met ruim honderd NFI-collega’s aan het biologisch sporen- en DNA-onderzoek.

Halverwege de jaren tachtig brak het DNA-onderzoek door; in 1988 pakte het NFI het op. Vanaf 1994 werden verdachten van ernstige misdrijven bij wet verplicht om een referentiemonster voor vergelijkend DNA-onderzoek af te staan. In 2000 startte het NFI met de DNA-databank voor strafzaken. Wat staat ons de komende jaren te wachten? Kloosterman over vijf trends.

1. Steeds kleinere sporen

“Het standaard DNA-onderzoek – het vergelijken van het DNA van een spoor met dat van verdachten – blijft het belangrijkst. Daarbij zijn steeds kleinere sporen voldoende. We kunnen nu van een contactspoor van bijvoorbeeld het handvat van een schroevendraaier voldoende materiaal halen. Een handjevol cellen, meer is niet nodig. Hoe ver dat nog kan gaan? Tot één cel, theoretisch gezien. Het is wel lastiger om dat als bewijsmiddel te gebruiken. Want hoe komen die paar cellen daar? Hebben die echt met het misdrijf te maken? Een grote bloedplas is een stuk duidelijker.”

2. Lab-on-a-chip

“Bij het NFI kunnen we, als dat nodig is, binnen zes uur een DNA-profiel vaststellen. Omdat Nederland een klein land is, kunnen sporen hier relatief snel zijn. Toch zijn er situaties waarin het fijn is om op de plaats delict zelf al een profiel te kunnen maken. Daarvoor is nu het lab-on-a-chip in ontwikkeling. Ook handig om te kijken of er op een voorwerp wel DNA aanwezig is. Dat zie je immers niet met het blote oog. Zit er niks op, moet je doorzoeken totdat je wel een kansrijk spoor te pakken hebt.

Binnen een paar jaar moet de mobiele DNA-techniek beschikbaar zijn. Nu staat die nog in de kinderschoenen en zijn de kosten nog hoog. Je kan er maar een beperkt aantal monsters mee onderzoeken, terwijl wij er hier vaak tientallen van één pd doen. Bovendien moet je er relatief veel DNA-sporenmateriaal voor hebben.

3. Geografische afkomst

“Wat betreft de geografische herkomst van de onbekende is steeds meer mogelijk. Hoe meer stukjes van het DNA je bekijkt en hoe meer data van verschillende bevolkingsgroepen je hebt om te vergelijken, hoe betrouwbaarder de herkomst kan worden vastgesteld. Of deze informatie ook helpt om een verdachte te identificeren, is afwachten. Iemand uit Nederland kan DNA van zijn voorvader van de Noordpool in zijn genen hebben, maar wordt hij met deze informatie ook sneller opgespoord?”

4. Signalement en leeftijd

“Er is sinds kort wetgeving om oogkleur te kunnen vaststellen met DNA. We wachten nog op wetgeving voor haarkleur, die verwacht ik binnen een jaar. De ontwikkelingen gaan door. Ooit moeten we in staat zijn om als het ware een compositietekening uit het DNA af te leiden. Wij willen het maken van een signalement met zoveel mogelijk wetenschap ondersteunen.

Het kunnen vaststellen van de leeftijd van een onbekende ‘DNA-donor’ kan eveneens belangrijke opsporingsinformatie geven. We doen dat door te kijken naar leeftijdsafhankelijke veranderingen in het DNA. Het onderzoek staat nog aan het begin, maar de verwachting is dat we binnen een aantal jaar hiertoe in staat zijn.”

"Een gemiddeld onderzoek duurt nu weken. Dat zal steeds korter worden."

5. Sneller en groter

“Een gemiddeld onderzoek duurt nu weken. Dat zal steeds korter worden. Ondertussen groeit de DNA-databank. Ook de uitwisseling met andere landen neemt toe; steeds meer landen doen mee. Ik hoop dat Engeland zich de komende jaren aansluit. Daar zitten meer dan vijf miljoen DNA-profielen in de databank. Overigens vergt dit alles wel meer mankracht bij de opsporing: meer matches, betekent voor de politie meer leads om achteraan te gaan.

We merken hier dat het aantal onderzoekaanvragen snel toeneemt. We doen bij het NFI ons best om die schaalvergroting op te vangen. Het is natuurlijk geweldig dat je de DNA-techniek ook kunt toepassen om bulkcriminaliteit zoals inbraken op te lossen. Het is niet alleen een zeer betrouwbaar  opsporingsmiddel, maar het is ook relatief goedkoop.”