Tekst Ruben Murk

Samen met zijn collega’s onderzoekt hij jaarlijks zo’n 3500 zaken. Was iemand onder invloed van alcohol of drugs? Of is een slachtoffer vergiftigd? “We zijn heel goed in het meten van chemische stoffen. En dat kunnen we steeds sneller.”

Kloos en zijn collega’s kunnen zo’n 4000 stoffen identificeren.

Dick-Paul Kloos werkt sinds een jaar bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op het toxicologisch lab. De forensisch-chemisch onderzoeker rapporteert of en welke chemische stoffen in het menselijk lichaam zitten en wat de concentraties ervan zijn. “Meestal onderzoeken we bloed of urine, maar het komt ook voor dat we humaan weefsel moeten onderzoeken.”

De resultaten van het onderzoek rapporteert Kloos aan de forensisch toxicologen. Zij kunnen deze resultaten medisch interpreteren. “De toxicologen beantwoorden vragen over het effect van de chemische stoffen, bijvoorbeeld of de concentratie drugs of alcohol kan hebben bijgedragen aan het overlijden.”

4000 verschillende stoffen

Kloos en zijn collega’s kunnen zo’n 4000 stoffen identificeren. Het meeste onderzoek dat zij uitvoeren zijn zogenoemde ‘standaardbepalingen’. “Dat zijn stoffen die vaak genoeg voorkomen om er routinewerk van te maken. In deze zaken zijn vaak duidelijke aanwijzingen dat een slachtoffer wellicht iets heeft ingenomen of toegediend heeft gekregen. Het gaat dan vaak om  alcohol, of drugs als XTC, GHB of cocaïne.”

Daarnaast voert Kloos maatwerk uit. “Bij zo’n bepaling kijken we naar stoffen die niet veel voorkomen en dus niet onder ons standaardwerk vallen. Neem iemand die onwel is geworden. Zit er iets geks in een broodje pindakaas dat hij heeft gegeten? En op welke stoffen ga je dan onderzoeken?”

Die vraag beantwoordt Kloos vaak in overleg met een toxicoloog. “We gaan dan op zoek naar onbekende stoffen die een rol gespeeld kunnen hebben."

Vriezer 31

Kloos doet zijn verhaal in de voor hem vertrouwde werkomgeving. In een lange gang bij een labruimte blijft hij even staan en wijst naar binnen op enkele tientallen vriezers. De voorste heeft nummer 31. “Hier bewaren we de monsters die we moeten onderzoeken. In de vriezer staat de tijd stil. Concentraties van chemische stoffen blijven daardoor hetzelfde.”

In een andere ruimte worden referentiemonsters bewaard. “Bij iedere meting, meten we ook een referentiestof. De resultaten van alle metingen die we doen moeten overeenkomen met die van de referentiestof, zodat we de identiteit met zekerheid kunnen bevestigen. Daarmee borgen we onze kwaliteit, omdat we zo zeker weten welke stof we hebben aangetroffen.”

Even verderop betreedt Kloos zijn onderzoeksruimte. Daar geeft hij uitleg over een gaschromotograaf; een hoogwaardig apparaat dat de metingen uitvoert. “Bij het bepalen van de identiteit van een bepaalde stof kunnen we eigenlijk drie conclusies trekken: het is ‘m wel, het is ‘m niet of we hebben sterke aanwijzingen dat het om de vermeende stof gaat.”

"Het zou een nachtmerrie zijn als iets verkeerd gaat. Daarom zorgen we er voor dat dit echt niet kan voorkomen.”

Uitdaging

Dat maakt voor Kloos het werk interessant. “Je maakt eigenlijk gelijk verschil in een zaak. Daarnaast is geen dag hetzelfde.” De onderzoeker schat dat hij zo’n 30 tot 40 procent van zijn tijd op het lab doorbrengt. Niet alleen om metingen uit te voeren, maar ook om de peperdure apparatuur te onderhouden.

De overige tijd werkt hij op kantoor aan rapporten, bereidt hij metingen voor, schaduwt hij rapporten van collega’s of overlegt hij over zaken. “En we denken na over hoe we het proces kunnen verbeteren. Hoe kunnen we sneller meten? Of juist meer stoffen tegelijk meten. En kunnen we de kwaliteit nog verder verbeteren? Het zou een nachtmerrie zijn als iets verkeerd gaat. Daarom zorgen we er voor dat dit echt niet kan voorkomen.”