Tekst Ruben Murk

In Nederland liggen nog zeker 600 mensen begraven die in de Tweede Wereldoorlog om het leven kwamen, maar van wie de identiteit niet bekend is. Dat zegt de Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog, die onlangs drie van hen kon identificeren.

"Van de stoffelijke overschotten kan DNA worden veiliggesteld en vergeleken met het DNA van nu nog levende nabestaanden."

Deze identificaties kwamen tot stand na uitgebreid historisch onderzoek en DNA-verwantschapsonderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).

Duinen

De Duitse bezetter schoot het drietal op 2 juli 1943 dood op de Waalsdorpervlakte in Den Haag. Ze kregen een onbekende begraafplaats in de duinen. Na de oorlog werden de drie opgegraven, maar identificatie bleek destijds onmogelijk. Als onbekende Nederlander kregen zij een graf op het ereveld van de Oorlogsgravenstichting in Loenen.

De Werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog is een samenwerking tussen de politie, het ministerie van Defensie en het Rode Kruis. De werkgroep wil vermissingen uit de Tweede Wereldoorlog oplossen. Soms helpt DNA-verwantschapsonderzoek van het NFI daarbij.

Dood spoor

Nabestaanden van vermisten uit de oorlogsjaren kunnen zich melden bij het Rode Kruis. De hulpverleningsorganisatie was in de jaren na de Tweede Wereldoorlog rechtstreeks betrokken bij het opsporen van vermisten. “Tot in de jaren 50 heeft het Rode Kruis actief gezocht. Toen waren de dossieronderzoeken wel afgerond”, vertelt Michiel Schwartzenberg.

Hij is namens het Rode Kruis betrokken bij de werkgroep. In de decennia daarna vond nog steeds onderzoek plaats. “Zeker als een familielid daar om vroeg werd opnieuw naar het dossier gekeken. Maar het resultaat was vaak niet anders. Als je in de jaren vijftig op een dood spoor zat, dan was dat in de jaren tachtig nog steeds zo.”

"We beschikken over een bestand van 600 namen, maar er zijn er ongetwijfeld meer.”

DNA-onderzoek biedt kansen

Schwartzenberg: “De werkgroep is ongeveer zeven jaar geleden opgericht omdat DNA-onderzoek nieuwe kansen gaf voor de identificatie van onbekende oorlogsslachtoffers.” Van de stoffelijke overschotten kan DNA worden veiliggesteld en vergeleken met het DNA van nu nog levende nabestaanden.

Dossieronderzoek lijkt daardoor minder belangrijk te zijn geworden, maar is volgens een woordvoerder van de politie nog steeds nodig. “We krijgen pas toestemming voor een opgraving op de erebegraafplaats in Loenen als alles er op wijst dat in een graf degene ligt die we denken dat er ligt.”

Volgens Schwartzenberg krijgt het Rode Kruis jaarlijks zo’n 2 à 3 gerichte vragen van nabestaanden om vermisten te identificeren. “In de afgelopen jaren zijn meerdere onbekende oorlogsslachtoffers geïdentificeerd. We hebben zo veel mogelijk in kaart proberen te brengen hoeveel onbekende oorlogsslachtoffers er zijn. We beschikken over een bestand van 600 namen, maar er zijn er ongetwijfeld meer.”