Tekst Ruben Murk
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft een groot aantal verschillende technieken om vingersporen op te sporen en zichtbaar te maken. Maar waarom zijn er zo veel verschillende technieken nodig? Een vingerspoor is toch gewoon een vingerspoor. Of niet?
“De verschillende detectietechnieken zijn nodig omdat de samenstelling van dactyloscopische sporen varieert”, vat vingersporendeskundige Martine Bouwmeester het antwoord op bovenstaande vragen kort samen. Samen met haar collega’s schreef ze de vakbijlage ‘Dactyloscopisch onderzoek – Detectie’.
Vingersporen vastleggen
Met dactyloscopische sporen doelen deskundigen op vingersporen. Dat is een spoor dat een verdachte achterlaat op een plaats delict. Forensisch onderzoekers gebruiken ook de term vingerafdruk; maar dat heeft een andere betekenis en staat voor een afdruk van een vinger die in inkt is gezet, zoals bijvoorbeeld op een politiebureau gebeurt.
Deskundigen van het NFI kunnen vingersporen zichtbaar maken en fotograferen ze vervolgens. De politie kan deze sporen vergelijken met de landelijke vingerafdrukkencollectie (HAVANK) en identificatieonderzoek verrichten. “Deze sporen bevatten een grote verscheidenheid aan chemische verbindingen, die zowel organisch als anorganisch van aard kunnen zijn”, zegt Bouwmeester.
Extreme omstandigheden
De absolute hoeveelheden en de onderlinge verhoudingen tussen organische en anorganische stoffen in een dactyloscopisch spoor kunnen variëren van persoon tot persoon. Maar een vingerspoor van één persoon kan ook verschillen, van dag tot dag, maar onder extreme omstandigheden zelfs van minuut tot minuut.
Bouwmeester: “Daarom is het moeilijk om vast te stellen wat de exacte samenstelling is van de substantie die iemand in de vorm van een vingerspoor op een bepaald voorwerp heeft achtergelaten. Vingersporendeskundigen van het NFI moeten daarom die technieken toepassen, die de grootste kans bieden om slecht zichtbare sporen succesvol zichtbaar te maken.”
Technieken beschreven in vakbijlage
Het NFI heeft daarom verschillende detectietechnieken in gebruik. De belangrijkste hiervan (tien in totaal) heeft het NFI beschreven in de vakbijlage ‘Dactyloscopisch onderzoek – Detectie’. Hierin beschrijven de deskundigen wanneer een bepaalde techniek kan worden toegepast en of DNA-bemonstering nog mogelijk is na gebruik hiervan.
Ook gaan ze in op de specifieke kennis die nodig is om vingersporen te fotograferen, multidisciplinair onderzoek en de beperkingen van het zichtbaar maken van vingersporen.
De vakbijlage ‘Dactyloscopisch onderzoek – Detectie’ is te downloaden op MijnNFI.