Tekst Ruben Murk

De bestrijding van het maken en het bezit van kinderporno is een van de speerpunten van het ministerie van Veiligheid en Justitie binnen de misdaadbestrijding. Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voert regelmatig onderzoek uit in dit soort zaken.

"We zien dat de hoeveelheid data ieder jaar groeit. Als dat zo doorgaat, is over 10 jaar  240 miljoen sporen al niet eens meer de standaard."

Mede als gevolg van de digitalisering neemt de omvang van het probleem toe, zo valt te lezen in de veiligheidsagenda van het ministerie. Het misbruik wordt grover, de slachtoffers jonger en de hoeveelheid van het materiaal wordt meer. De focus ligt op de aanpak van recidivisten en daders opererend in besloten netwerken.

Tientallen miljoenen sporen

De politie onderzoekt veruit de meeste kinderpornozaken zelf. “ Het NFI onderzoekt vooral complexere zaken die meer tijd kosten”, legt onderzoeker Erwin van Eijk uit. “Het gemiddeld aantal sporen in een digitaal onderzoek bij het NFI is nu 2 miljoen. We zien dat de hoeveelheid data ieder jaar groeit. Als dat zo doorgaat, is over 10 jaar  240 miljoen sporen al niet eens meer de standaard.”

Gehackt of niet

Om de steeds grotere hoeveelheden informatie het hoofd te kunnen bieden, proberen Van Eijk en zijn collega’s zoveel mogelijk slimme methodes te ontwikkelen en onderzoeken te automatiseren. “Op die manier houden we zo veel mogelijk tijd over voor de meest ingewikkelde zaken.”

Dan gaat het bijvoorbeeld om een verdachte in een kinderpornozaak die stelt dat zijn computer is gehackt en dat hij de belastende informatie daar niet heeft neergezet. “Dat is een veel voorkomend verweer van verdachten.” De digitaal experts van het NFI hebben methoden om te achterhalen wanneer en hoe bepaalde informatie op computers of andere gegevensdragers gekomen kunnen zijn.

Franse chats

Onderzoek in kinderpornozaken draait om veel meer dan alleen achterhalen of gegevensdragers kinderpornografische afbeeldingen bevatten. “Ook chats kunnen interessante informatie opleveren. Het kan een netwerk van verdachten in beeld brengen”, weet Van Eijk, die onder meer onderzoek verrichtte in de omvangrijke Amsterdamse zedenzaak.

Geautomatiseerd onderzoek helpt de experts. “De politie wil niet alle chats lezen, maar alleen chats die relevant zijn voor het onderzoek. Als je weet dat verdachten in het Frans met elkaar communiceerden, kun je een computer daarop laten zoeken. Een pc kan dat veel sneller dan een mens.”

“Juristen willen vragen beantwoorden als wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Telefoons bevatten wat dat betreft veel informatie.”

Tijden en locaties

De onderzoekers van het NFI zijn ook vaak op zoek naar informatie over tijden en locaties. “Alles waar je een tijd en een locatie aan kunt hangen is interessant”, zegt Van Eijk. “Juristen willen vragen beantwoorden als wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. Ze willen een tijdlijn van wat er is gebeurd en wie op welk moment waar was. Dus ook waar een verdachte was op het moment dat een bepaalde foto werd gemaakt. Telefoons bevatten wat dat betreft veel informatie.”

Om die informatie uit de brei van – in de nabije toekomst – 240 miljoen sporen te halen, moet de digitale afdeling van het NFI constant innoveren. “We hebben op deze ontwikkelingen ingespeeld en zijn nu al klaar om dergelijke hoeveelheden informatie aan te kunnen.”