Tekst Ruben Murk

Meer dan een eeuw lang was de identiteit van seriemoordenaar Jack the Ripper onbekend. Maar afgelopen weekend schreef de Britse krant The Daily Mail dat het mysterie was opgelost, dankzij DNA-onderzoek op een sjaal.

"De toegepaste onderzoeksmethode is logisch, maar ik zou daarbij nog wel een aantal vragen willen stellen."

“In theorie is het inderdaad mogelijk”, zegt Lex Meulenbroek, DNA-onderzoeker bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). “De toegepaste onderzoeksmethode is logisch, maar ik zou daarbij nog wel een aantal vragen willen stellen.”

Jack the Ripper vermoordde in 1888 in Londen vijf prostituees. De gebeurtenissen inspireerden schrijvers en filmmakers en in Londen kun je op een heuse Jack the Ripper-tour. In The Daily Mail vertelt de Britse zakenman Russel Edwards hoe hij werd gegrepen door het mysterie. Hij kocht enkele jaren geleden een sjaal die vermoedelijk van een van de vermoorde prostituees was.

Deze sjaal vormt de spil in de mogelijke ontmaskering van Jack the Ripper. Op de sjaal vond sporenonderzoek plaats en op die sporen is DNA-onderzoek uitgevoerd. Het resultaat kon via een familielid aan de Pool Aaron Kominski kon worden gelinkt. Hij behoorde eind 19e eeuw al tot de hoofdverdachten.

3300 jaar oud lijk

Meulenbroek zegt het exacte onderzoek niet te kennen, maar stelt dat een dergelijk onderzoek niet eenvoudig is. “De sjaal is 126 jaar oud. In die periode kunnen heel veel mensen de sjaal hebben aangeraakt en sporen hebben achtergelaten. De politie en het NFI nemen niet voor niets grondige maatregelen om contaminatie van sporen te voorkomen. Bovendien kan DNA slecht tegen zonlicht, hoge temperaturen en vocht.”

Toch is het mogelijk dat uit een dergelijk oud spoor een DNA-profiel wordt veiliggesteld. “Nederlandse onderzoekers hebben een DNA-profiel opgesteld uit een kies van het zogenoemde 3300 jaar oude Krabbenplaslijk. Op die manier zijn nog nabestaanden achterhaald.”

Broers en zussen

Het verstrijken van de tijd is waarschijnlijk ook de reden waarom in dit onderzoek niet of nauwelijks DNA uit de celkern kon worden gehaald. Nagenoeg al ons DNA bevindt zich in de kern van de cel. Daarnaast bevindt zich een kleine hoeveelheid DNA buiten de celkern in de energiefabriekjes (mitochondriën) van de cel, zogenoemd mitochondriaal DNA. “DNA in de celkern vertelt iets over persoonlijke kenmerken. Mitochondriaal DNA blijft doorgaans langer bruikbaar voor DNA-onderzoek en geeft informatie over de familie.”

De identificatie van Kominski vond plaats dankzij een familielid dat DNA afstond. “Maar omdat mitochondriaal DNA nagenoeg altijd onveranderd overerft van moeder op kinderen, is mitochondriaal DNA in de moederlijke lijn doorgaans hetzelfde. In theorie zou het dus ook van Kominski’s broers of zussen kunnen zijn. Als hij die had natuurlijk. Idealiter zou je het DNA van de sporen willen vergelijken met DNA van Kominski zelf.”

“Hoe specifieker je de aard van de sporen kunt bepalen, des te beter je kunt beschouwen of ze mogelijk met het delict te maken hebben gehad.”

Conclusie

Het NFI voert ieder jaar duizenden DNA-onderzoeken uit. Maar volgens Meulenbroek zou het NFI in deze zaak de conclusies voorzichtig formuleren. “Wij zouden spreken over de waarschijnlijkheid dat het DNA van Kominski is.” Waarom?: “Hoe specifieker je de aard van de sporen kunt bepalen, des te beter je kunt beschouwen of ze mogelijk met het delict te maken hebben gehad”, legt hij uit.

Meulenbroek vervolgt: “Ik las dat op de sjaal sperma is gevonden waaruit het DNA is gehaald. Als dat zo is, zou dat iets kunnen zeggen over het delict. Zou het zijn gegaan om DNA uit huidcellen dan zou het ook daar terecht kunnen zijn gekomen doordat Kominski bijvoorbeeld in de rechtbank of tijdens een verhoor de sjaal heeft vastgehad. Bijvoorbeeld omdat hem is gevraagd of hij de sjaal herkende. In dit soort onderzoeken neemt men alle technische en tactische informatie mee om te bewijzen of om vast te stellen of dit spoor tijdens een misdrijf is achtergelaten.”