Tekst Ruben Murk

Kees Kaan, architect van het NFI-gebouw, ontwierp ruim één kilometer laboratoria voor het Nederlands Forensisch Instituut. Nu, tien jaar na de opening, vindt hij de ‘balans van generiek en bijzonder’ nog steeds uitstekend.

“Dit is zo’n uniek gebouw, het hoort bij Nederland. Daarom staat het ook op een terp, dicht tegen de snelweg aan.”

Het was helemaal niet de bedoeling dat het NFI-gebouw zo dicht op de A4 zou komen te staan. Er waren drie andere locaties die Kees Kaan (1961) in opdracht van de Rijksgebouwendienst moest onderzoeken. En daar voegde hij de huidige, toen vierde, locatie aan toe. “Dit is zo’n uniek gebouw, het hoort bij Nederland. Bij de infrastructuur waar zoveel Nederlanders dagelijks gebruik van maken. Daarom staat het ook op een terp, zo dicht mogelijk tegen de snelweg aan.”

Klassiek plan

Die context, zoals Kaan de locatie noemt, bood aanknopingspunten voor het concept. Kaan maakte een aantal scenario’s en besprak deze met medewerkers van het NFI. Die waren zeer uitgesproken over de ‘gespleten functionaliteit’ van het gebouw: de combinatie van (ruim één kilometer) laboratoria en kantoren. Onderzoekers gaven ook aan geen gebouw te willen dat strikt in afdelingen was ingedeeld. Die input leidde tot wat Kaan een ‘klassiek plan’ noemt: een omlopende gang met labs aan de buiten- en kantoren aan de binnenkant.

Talud

“Die laboratoria zijn echt beeldbepalend voor dit gebouw. Daarom zitten ze aan de buitenkant en kan je ze zien als je er langs rijdt”, legt Kaan uit. De bijzondere onderdelen van het gebouw, de expeditie-ingang voor de stoffelijke overschotten en alle techniek, zijn in het talud weggewerkt waar het gebouw op staat. Zo maakt het gebouw zichtbaar wat zichtbaar mag zijn en beschermt wat beschermd moet worden.

Centrale hal

Terwijl het concept zich uitkristalliseert, komt Kaan op een centrale hal “waar veel over is gesproken. Die was namelijk niet in het programma opgenomen, maar die wilde ik wel heel graag.” Na zeven uur ’s avonds gaan delen van het gebouw dicht, waardoor de gang waarlangs laboratoria en kantoren liggen, wordt onderbroken.

Kaan ontwierp de centrale hal om zo bij de andere ruimtes te kunnen komen – ook als delen van het gebouw waren afgesloten. “En het is ook de enige plek waar bezoekers met de schaal van het gebouw worden geconfronteerd.” Bovenop die hal plaatste hij het restaurant, “de woonkamer van een overheidsgebouw. Bij veel overheidsgebouwen ligt het restaurant naast de ingang. Dan moet je dus door een wereld van soep en kroketten voor je binnen bent.”

“Ook daar denken we na over de vraag hoe we specifiek ruimtegebruik en meer generieke ruimten moeten organiseren.”

Hoge raad

Kaan roemt nog altijd de balans tussen de bijzondere functies in het gebouw (de expeditie, het auditorium) en generieke ruimten (kantoren en laboratoria). Die balans in combinatie met de locatie van het gebouw (de context) zijn belangrijke aanknopingspunten voor het concept wat ook terugkomt in een nieuwe opdracht voor de architect; het gebouw van de Hoge Raad in Den Haag. “Ook daar denken we na over de vraag hoe we specifiek ruimtegebruik en meer generieke ruimten moeten ‘organiseren’.”

En ook bij het ontwerp voor de Hoge Raad is de ‘context’ – de omgeving waarin het gebouw staat – mede bepalend voor het ontwerp. Net als bij het NFI. Maar omdat zowel de specifieke ruimten als die plek van het NFI-gebouw verschillen, zal ook het gebouw van de Hoge Raad er uiteraard anders uitzien.