Onder zijn leiding daalden de levertijden, groeide de klanttevredenheid en werd het Nederlands Forensisch Instituut nationaal en internationaal op de kaart gezet. Na bijna zeven jaar vertrekt algemeen directeur Tjark Tjin-A-Tsoi naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. “Blijf investeren in kwaliteit, snelheid en vernieuwing, daar wordt de klant beter van.”
Bijna zeven jaar NFI, hoe kijkt u erop terug?
“Het waren prachtige jaren, ik ben altijd met plezier naar mijn werk gegaan en ben tevreden met de resultaten. Voor mij blijft het NFI een fantastische organisatie, met zeshonderd uiterst bevlogen medewerkers. Dat is prettig samenwerken. Maar na zeven mooie jaren is het tijd om het stokje aan een ander door te geven.”
Het zijn ook eigenwijze mensen, vakidioten?
“Dat vind ik denigrerend klinken. De medewerkers gaan voor hun vak en proberen een positieve maatschappelijke bijdrage te leveren. Het zijn hoogopgeleide collega’s die zeker eigenwijs zijn, maar ook professional. Ik vind dat die vermeende eigenwijsheid ook niet moet worden overdreven en bij het CBS zal het niet anders zijn. Alleen zijn het er straks tweeduizend, terwijl het er bij het NFI zeshonderd waren.”
Wat hebben die zeven jaar opgeleverd?
“Om te beginnen een grotere klantgerichtheid. We zijn beter gaan inspelen op de behoeften van de klant. Met resultaat: de klanten geven ons een 7,5; dat is hoger dan de gemiddelde klanttevredenheid bij andere organisaties binnen de overheid en het bedrijfsleven. Een belangrijke klacht was zeven jaar geleden de snelheid van het onderzoek. Deze levertijd brachten we met meer dan 90 procent omlaag. Achterstanden van meer dan vijftienduizend zaken werden weggewerkt. Het vertrouwen in het merk NFI werd groter en het imago verbeterde. Medewerkers werden op verjaardagen minder geconfronteerd met vervelende opmerkingen.”
Naast politie en OM kwamen er nieuwe klanten bij?
“Andere overheidsorganisaties wilden ook gebruik maken van onze expertise, denk aan bijzondere opsporingsdiensten, toezichthouders en Defensie. Overheidsorganisaties in andere landen en de Verenigde Naties, weten het NFI ook te vinden.”
Internationaal was er belangstelling voor het bedrijfsmodel. Je werd zelfs als eerste Nederlander uitgenodigd door de Senaat in de VS om hierover te vertellen.
“Achterstanden en levertijden vormen een probleem voor veel forensische- en kennisinstituten. Ook is er een chronisch gebrek aan innovatie en wetenschappelijk onderzoek gericht op objectivering. Collega-organisaties wilden weten hoe wij deze problemen hadden aangepakt. Van het nieuwe bedrijfsmodel van het NFI is men in de Verenigde Staten zeer gecharmeerd.”
Minder prettig zijn de bezuinigingen die ook het NFI kreeg opgelegd?
“Het NFI heeft de afgelopen jaren al flink bezuinigd. Nu staan we voor een grote nieuwe bezuinigingsopgave, net als de meeste andere overheidsorganisaties. Bij het CBS is het niet anders. Het NFI levert producten en diensten, het is aan de opdrachtgever om te kiezen waar meer behoefte aan is, waar minder en wat gelijk kan blijven. Deze discussie zal het NFI scherp moeten aangaan.
Ondanks deze bezuinigingen is een eigen positieve strategie belangrijk en moet het NFI blijven werken aan efficiency en innovatie. Het gevaar is dat je in een negatieve mindset komt. Je kijkt dan alleen nog naar de kosten en niet naar de baten. Het is de kunst om je doelen en strategieën vast te houden. Blijven investeren in kwaliteit, snelheid en innovatie, omdat ook onze klanten daar beter van worden. Een hoge klanttevredenheid is onder alle omstandigheden de beste bescherming.”
Het CBS wordt omschreven als een ‘meer maatschappelijke organisatie’ dan het NFI. Ben je het daarmee eens?
“Ik heb altijd benadrukt dat het NFI een maatschappelijke rol vervult. We werken voor de veiligheid en rechtvaardigheid in de samenleving. Maar het is wel een heel specifiek gebied, binnen de strafrechtketen. Het CBS houdt zich met veel meer onderwerpen bezig en richt zich meer op het algemene publiek. Wat overigens niet wil zeggen dat we die brug bij het NFI niet hebben geslagen. Ook daar brachten we ons werk aan de burger. Uiteindelijk moet deze ook vertrouwen hebben in het strafrecht.”